'Waar moet het hier, als ik hier blijf, met mij naar toe?'
Uit 'In ballingschap', ARH, Gedichten 1911-1976, p. 507
1 Rondvliegende papieren
In een kleine rommelige studeerkamer, aan een houten bureau dat van een uitdragerij leek te komen, zat Habib, zijn hoofd op zijn armen geleund, zijn ogen gesloten. De computer had hij naar achter geduwd, het toetsenbord opzij. De computer stond aan en het scherm liet een eindeloze rij beelden zien, die elkaar om de drie seconden opvolgden: moskeeën, heilige graven, perken, pleinen, landschappen. Ze waren nogal gevarieerd, die landschappen: glooiende groene heuvels met bergen in de verte, beginnende riviertjes door drassige velden, de kustlijn van een groot meer of een zee, woestijnen, zandvlakten. Links en rechts van de computer lagen stapels papieren. Storm in het hoofd van Habib. Wat moest hij aanpakken? De gedichten, waarvan hij er enkele aan een uitgever had gestuurd, waarop een brief kwam met het verzoek meer te sturen, zodat de uitgever eventueel tot publicatie kon overgaan? De tijd was er rijp voor. De uitgever schreef dat hij verwachtte dat het publiek zich interesseerde voor zijn 'ontboezemingen'. Dat woord stond in de brief, 'ontboezemingen'. Habib had het opgezocht in Van Dale. De brief was al bijna twee jaar oud. Habib had teruggeschreven dat hij een bundel zou maken.
Een andere stapel bestond uit dicht beschreven vellen Perzisch schrift: herinneringen aan zijn jeugd in Masjhad, aan zijn moeder, grootvader. Overpeinzingen vanuit de gevangenis. Beschouwingen over het werk van de vakbond. Impressies uit zijn lespraktijk. Beschrijvingen van tochten langs de Kaspische Zee. Al deze teksten moesten alleen nog worden vertaald in het Nederlands en natuurlijk, ze moest nog worden geordend. Het geheel moest een dwingende structuur krijgen.
Er was een stapel met vellen uit de printer; Nederlandse tekst, Engelse citaten, tabellen, onderzoeksresultaten. Dit was de stapel waaruit zijn proefschrift moest groeien, de stapel waaraan hij dagelijks werkte in de kleine kamer van het instituut. Ook deze kamer lag vol met papieren. Aan de wanden hingen foto's van zijn vrouw, kinderen, zijn vader in generaalsuniform, het graf van Imam Reza.
En er was nog een stapel met gedichten en teksten van Perzische voorgangers, dichters, filosofen, mystici.
Op de hoek van het bureau lag een door Habib geschreven artikel over Ede Staal, de Jaques Brel van het noorden, zoals hij hem noemde.
De storm in zijn hoofd kon je zien als rondvliegende papieren, waarbij steeds andere stapels werden dooreengeschud, geteisterd, totdat een denkbeeldige bodem onder de chaos verdween. Tussen de papieren door leken zelfstandige gedachten heen en weer te vliegen, niet op papier gedrukt, maar wel in de vormen van losse lettertekens, Arabisch, Romeins. De letters vlogen in slierten rond. Soms maakten karakters zich los van hun samenhang, groepeerden zich met andere tekens, vormden nieuwe slierten, die aandacht vroegen en weer vervaagden. Er waren ook filmische beelden, verspringend als de door Habib verafschuwde videoclips, zonder samenhang, maar bijna steeds bedreigend. Dit alles tegen een duistere achtergrond met lichtflitsen, donker gouden openbarstende ballen.
2 Terugzang van trekvogels
Het meisje uit Bosnië zat Laurens met stralende ogen aan te kijken. Zij ging Nederlandse poëzie schrijven, al kon ze zich alleen met grote moeite in het Nederlands uitdrukken. Verder sprak ze behalve haar moedertaal Russisch en zeer behoorlijk Engels. Naast haar zat een man uit Irak, die vooral zou zwijgen. Laurens vroeg zich zelfs af of hij hem kon verstaan. Op zijn verzoek leverde hij gedichten in, die nauwelijks leesbaar waren.
Er was een vrouw uit Indonesië, die mooier Nederlands sprak en schreef dan menig Nederlander. Zij was alleen maar toegelaten tot de cursus, omdat ze geboren was in Medan. Toen Laurens haar na de tweede cursusdag vroeg wat ze eigenlijk wilde in dit gezelschap, gaf ze toe: 'Ik wil een cursus poëzie schrijven volgen en deze wordt gesubsidieerd. Zo veel geld heb ik niet. Maar ik vind de andere cursisten heel interessant.'
Daar had ze gelijk in. Er was nog een Irakees, die de Nederlandse taal slecht beheerste. De anderen moesten zich inspannen om te begrijpen wat hij zei, maar op papier had hij meer tijd en zijn ambitie was groot. Hij raadpleegde woordenboeken, grammatica's en maakte weinig fouten. Wat hij opschreef was wonderlijk en soms raadselachtig mooi. Zijn stem, zijn bewegingen, zijn opmerkingen lieten zien en horen: hier is een dichter aan het woord. Als je hem opensnijdt, spuit de poëzie er uit.
Achterin, bijna onzichtbaar van bescheidenheid, zat een jong meisje, met een witte, spierwitte glanzende hoofddoek. Laurens moest de hand om zijn oorschelp doen als ze praatte. Ze keek hem helder aan en zei heel zachtjes rake dingen of ze stelde een vraag over iets waar hij helemaal niet aan gedacht had, maar dat van belang was. Ze schreef in opdracht een gedicht over de goede dochter van Lear. Zij begreep die dochter. In haar gedicht knielde ze voor haar oude vader en zei – en dit zijn niet haar woorden, ze waren vluchtig als vlinders: 'Vader, vergeef me dat ik niet kon vertellen hoe veel ik van u hield. Ik kan het nog niet, maar ik kom u helpen.' Ze was heel fragiel, maar ze deed Laurens aan Jeanne d'Arc denken. In de pauze ging ze apart zitten, in alle rust en in alle zelfbewustzijn. Zij haalde een pakje uit haar tas en at met kleine hapjes iets dat ze van thuis had meegenomen. Na drie zittingen was ze zomaar verdwenen en Laurens kon er niet achter komen waar ze was gebleven. Weggevlogen?
Er was een brutale man uit Anatolië. Hij schreef verhalen in het Nederlands, beheerste de taal al voldoende, maar hij wilde gedichten leren schrijven, hoewel hij de indruk had dat hij het al kon. Hij liet het vaak afweten. Als hij er was, bespotte hij de trotse gevoeligheid van Habib.
Habib was erg aanwezig, zat rechtop, glimmend en netjes, zijn overhemd straalde; hij was een en al aandacht en zijn vragen verdrongen elkaar. 'Jullie moeten goed begrijpen', zei hij,' ik wil niet lastig zijn, maar ik wil begrijpen. Daarom vraag ik veel. ' Hij zei: 'Ik huil in mijn hart.'
Hij maakte een Persepolis van zijn verdriet.
Ze zaten in een leslokaal. Aan de linkerkant was glas en daarachter bewoog van alles: Turkse bewoners van de stad kwamen thee drinken en babbelen. De dichters hoorden ze niet. Ze keken even naar hen en gingen aan een tafeltje zitten, lazen een krant en stonden weer op.
Habib zat er met zijn rug naar toe en stelde vragen. ‘Wie is de belangrijkste Nederlandse dichter en waarom?’ ‘Hoe moet ik schrijven?’ ‘Geeft u ook opdrachten?’
Laurens zei: ‘Wacht even. Ik wil eerst wat van jullie weten. Wie ben je? Waar kom je vandaan? Wat wil je?’
Eén voor één vertelden ze hun verhaal, soms nauwelijks te volgen, maar steeds fascinerend.
Habib hield het kort. ‘Ik kom uit Iran. Ik zeg liever Perzië. Perzië is prachtig. Wij hebben een rijke geschiedenis, maar dat doet er nu niet toe.’ Hij struikelde over zijn woorden. ‘Ik ben gevlucht, daarover een andere keer. In Pakistan gewacht. Op verzoek van de Nederlandse regering naar dit land gekomen. Eerst in een opvangcentrum en toen naar het noorden verhuisd. Ik heb psychologie gestudeerd en altijd veel gelezen. Veel gedichten geschreven in het Perzisch. Ook gepubliceerd. Maar nu: ik wil schrijven in het Nederlands. Hoe moet dat? Het gaat hier anders! Welke regel moet ik volgen?’
Laurens deelde een aantal gedichten uit van nog levende Nederlandse dichters, liet de cursisten lezen en vragen stellen, eerst over de betekenis van woorden en dan over die van het geheel.
‘Als je gedichten in het Nederlands wilt schrijven, moet je weten hoe je collega’s schrijven. Ga naar de bibliotheek en zoek een goed gedicht. Je hoeft het niet te begrijpen. Neem het volgende keer mee, dan gaan we het samen lezen. Probeer uit te leggen waarom je het goed vindt. Schrijf thuis een gedicht over ‘lopen in de sneeuw’, over ‘aan de rivier’, over ‘mijn vader’.’
Laurens begreep dat er grote verschillen waren tussen de poëzie van hun cultuur en die van hun nieuwe land. Toch zouden er wezenlijke overeenkomsten zijn. Mensen zijn meer gelijk dan verschillend. We hebben allemaal twee handen en tien vingers, longen, hart, nieren, hormonen. We hebben een vader en moeder (gehad), we hebben lief (gehad), we zijn bedrogen, bedreigd. We hopen en wensen ongeveer hetzelfde. Er is zogenaamde wereldliteratuur, die van ons allemaal is. We begrijpen allemaal hoe het is om jarenlang van huis te zijn geweest, te vechten in vreemde landen en terug te keren naar ons gezin. We begrijpen Odysseus in zijn verlangen naar Penelope en zijn zoon Telemachus. We begrijpen het wantrouwen van Penelope.
Laurens voegde er nog een opdracht aan toe. ‘Zoek op hoe het was met King Lear. Schrijf een gedicht over zijn wanhoop.’
Aan het eind van de middag leken de dichters te gloeien. Ze wilden naar hun woning om te gaan schrijven. Laurens was moe van het praten en luisteren, van de concentratie op vreemde uitspraken, wonderlijke grammaticale constructies, onbekende wereldbeelden. Nu naar de tram en dan meer dan twee uur in de trein. Uitzakken, wegdromen.
Maar dat ging niet gebeuren. Habib pakte zijn tas in en zei: ‘We moeten alletwee naar de trein.’ Hij stempelde voor Laurens in de tram zijn kaart af. Deze protesteerde zwak, omdat hij zich realiseerde dat hij één strip tekort kwam.
In de trein ging hij energiek tegenover hem zitten en vuurde vraag na vraag op hem af. Hij liet gedichten lezen en was niet tevreden met vaag commentaar. Hij wilde precies weten wat Laurens er van vond, of het wat voorstelde, of een constructie goed was.
Hij had bijvoorbeeld een gedicht geschreven over een meer in de buurt van zijn huis. Daarin stonden de regels:
‘In de avond
de gekleurde lucht
een bekende stem
in de terugzang
van de trekvogels’.
Laurens zei: ‘Je schrijft wel erg korte regels.’
‘Mag niet?’
‘Ja, dat mag wel, waarom niet? Er zijn ook Nederlandse gedichten met korte regels. Het kan een goed effect hebben. Ik hou er niet van, maar dat is geen argument.’
‘Mag niet?’
‘Dat zeg ik: ik hou er niet van, maar wie ben ik om het te verbieden? En bovendien: het kan een heel goed effect hebben.’
‘Heeft effect hier?’
‘Nou ja, de tijdsbepaling ‘In de avond’ krijgt nu veel nadruk.’
‘Mag?’
‘Ja, natuurlijk mag dat. Misschien is het juist wel goed. We gaan verder. Er staat: ‘de gekleurde lucht’. Dat is weinig voor een regel. het gaat om heimwee.’
Habib knikte heftig.
‘Er is een bekende stem in de terugzang van de vogels. Wij kennen het woord ‘terugzang’ niet; wel ‘keerzang’. Dat betekent ‘beurtzang’ of ‘refrein’.
‘Beurtzang? Wat is dat?’
‘Ieder zingt op zijn beurt. Eerst de een, dan de ander.’
‘Is ‘terugzang’ fout?'
‘In poëzie mag je eigenzinnig zijn. Je mag nieuwe woorden maken, als ze uiteindelijk maar begrepen kunnen worden. Je mag trouwens ook onzinwoorden maken, die lekker klinken, maar dan hebben we het over een ander soort gedicht.’
Habib knikte. 'Heet neologisme. In Perzische poëzie niet geliefd.'
‘Ik begrijp ‘terugzang’ wel. De vogels, het zijn trekvogels, hebben heimwee naar een ander land. Ze maken geluid, ganzen bijvoorbeeld. De persoon die bij het meer loopt en heimwee heeft, zingt misschien. Dat horen de vogels. Of nee, het is nog anders. Er zit een ingewikkelde beweging in die regels. Het heimwee zoekt naar een bekende stem in het geluid van de vogels en de vogels zingen het al terug. Het heimwee wordt heen en weer gekaatst tussen vogels en die persoon. Je kunt niet zeggen wie er begint.
Ik vind het wel mooi: ‘terugzang’ wijst vooruit naar de ‘trekvogels’, die trouwens ook teruggaan naar hun andere land.’
Habib knikte blij, maar het woordje ‘wel’ beviel hem niet.
‘Wel mooi? Laten staan dus? Of toch maar ‘beurtzang’?’
‘Nee, het is goed zo.’
Zo gingen hun gesprekken door tot aan het eindstation. Laurens was blij dat hij het laatste stuk alleen reisde.
3 Een vroege herfst
Op een andere terugreis evalueerde Habib de middagzitting met de andere dichters en vroeg hij wat Laurens van de man uit Anatolië vond. Laurens hield zich op de vlakte. Habib haalde weer allerlei gedichten te voorschijn met vele varianten die allemaal gewikt en gewogen moesten worden. Ondertussen voerde hij zijn docent met vele zoetigheden. Zelf nam hij niets.
‘Waarom eet je zelf niks?’
Er daalde een grote verstilling over zijn gezicht. Hij keek niet treurig, maar ingekeerd. ‘Het is ramadan.’
‘O ja, dat was ik vergeten. Maar je bent nu toch op reis? Dan mag je wel eten. Je hebt tussen de middag ook niets gegeten.’
‘Ja, mag, maar ik doe het niet.’
Laurens keek hem vragend aan, maar hij ging er niet op door.
‘Wij kenden vroeger ‘vasten en onthouding'. Ik begreep toen niet wat dat laatste betekende. Kennen jullie dat ook?’
Hij knikte nauwelijks merkbaar en Laurens begreep dat het onderwerp niet bespreekbaar was. Hij pakte een nieuw gedicht. Het ging over Perzië.
Habib noemde zijn land alleen Iran als hij het over de huidige politiek-maatschappelijke situatie had. Voor hem bestond eigenlijk alleen de Perzische cultuur en het landschap van zijn jeugd. Hij kon niet terug om twee redenen. Dat land bestond niet meer, net zo min als het land van Laurens’ jeugd. De tweede reden was politiek. Hij zou worden aangehouden en gestraft voor zijn vlucht.
Hij schreef over de geur van olijftuinen en die van de theestruiken. Als hij praatte over de Kaspische zee begon hij te glanzen. ‘We maakten lange wandelingen door de bergen langs de Kaspische zee, blauw onder de blauwe hemel. Weet je dat die zee het grootste meer is van de wereld?’
Hij praatte over de geur van palmbomen en tarwevelden langs de heuvels. De herfst begon al vroeg dat jaar in Masjhad. Al vroeg dat jaar begon in Masjhad de herfst. In Masjhad begon de herfst al vroeg dat jaar. Er zijn vele mogelijkheden om deze zin te noteren. Elke keuze heeft zijn eigen kwaliteiten en consequenties.
In 1982 begon de herfst al vroeg dat jaar in Masjhad, zijn stad. Habib noemde de miljoenenstad, 995 kilometer ten noordoosten van Teheran, de heilige stad, omdat zij de schrijn van Imam Reza, de achtste Imam van de Sji'iten, herbergt.
Was de herfst van belang? Ja, want de naderende kou was voor Habib een extra argument om op te schieten. De vlinders waren al verdwenen. Als hij nu niet besliste, zouden ze nooit te voet over de bergen kunnen trekken, Habib, zijn vrouw Farzaneh en hun pasgeboren dochter Tarsa.
Het was het derde jaar van de detentie. Ze waren nu dan wel door de week thuis en niet meer in de gevangenis, maar de situatie bleef wanhopig: geen vrijheid, geen werk, voortdurende vernedering en geen uitzicht op de toekomst. Veel langer mocht dit niet duren. Ze zouden gek worden en hoe konden ze hun dochtertje een goede opvoeding geven? Zo langzamerhand hadden ze het gevoel dat de religieuze beulen gelijk kregen. Zij hielden het kind, de mooie, kleine baby, omhoog en vroegen honend: 'Hoe heet jullie dochter? Tarsa? We zullen het Iran-dokht noemen. We nemen haar van jullie weg. Jullie verdienen geen kind. Allah heeft het zo niet bedoeld. Ze moet een goede moslima worden, gehoorzaam en vroom.'
Na herhaald optreden van Amnesty International hadden de beulen tegen de talloze gevangenen gezegd: 'Wij gaan jullie uit de gevangenis laten. Wij gaan een goede beurt maken in de buitenwereld, maar wij zijn niet gek. Wij zijn slim. Wij gaan jullie nog beter in de gaten houden. Elke week moet je je melden en je moet precies laten weten waar je bent.'
Habib was klaar met zijn studie psychologie en had bijna drie jaar geleden een baan gekregen aan een school voor moeilijk lerende kinderen. Het regiem van de sjah wankelde. De eerste dagen na zijn vertrek waren euforisch, maar al gauw bleek dat de terreur van de religieuze politie, hoewel stompzinniger - en misschien juist daardoor - vele malen erger was. Vooral de opportunistische gardisten maakten het leven tot een hel. Hoe ze hem uit de klas sleurden, voor de ogen van de verbijsterde leerlingen; hoe ze hem dagen- en nachtenlang zonder mededeling of proces, een dag zonder water in de hitte van die zomer in een hok achterlieten. En waar waren Farzaneh en Tarsa? Leefden ze nog? Konden ze adem halen? Pas na twee dagen kreeg hij iets te eten en na drie dagen kwam hij voor een krankzinnig tribunaal, waarbij een jonge imam met een dunne baard een onbegrijpelijke aanklacht voorlas.
Habib vroeg of Laurens ooit zou kunnen begrijpen wat het betekent te worden veroordeeld door geloofsgenoten met wie je zou willen bidden en die jou verwijten dat je opkomt voor landgenoten die niet in staat zijn zich uit hun armoede weg te vechten en die meewaaien met alle winden?
'Moet ik', vroeg hij, 'beschrijven hoe ze naalden onder onze nagels duwen en die boven een vlam houden tot het vet uit onze vingers wegloopt? En waarom? Om te horen wie er nog meer in het complot zitten. Welk complot? Het complot dat ze zelf verzinnen.'
Een week eerder had Laurens de dichters van de cursus verteld over de dood van Robert Walser, die op zijn zevenenzeventigste in de bergen ging wandelen, zonder overjas. Het was niet erg koud en het sneeuwde zachtjes. Laurens stelde zich voor, misschien had hij dat ooit gelezen, dat Walser enkele mandarijnen van huis had meegenomen. Die mandarijnen deden denken aan Kerstmis. Walser kwam tot stilstand tegen een hoopje sneeuw en werd later verstijfd teruggevonden. Laurens vroeg: ‘Willen jullie een gedicht schrijven over sneeuw en mandarijnen?’
Habib schreef zijn gedicht. Het ging over heimwee. Een man in een bos in de sneeuw, die mandarijnen bij zich droeg. De geur herinnerde hem aan de plek waar hij opgroeide en aan de markten waar het fruit hoog lag opgestapeld. Hij dacht aan de besneeuwde bergen in de buurt van Masjhad. Onderweg zag hij iets liggen. Er stond 'zie ik zachtjes iets / liggen in het verschiet'. Die regels zijn niet grammaticaal, maar ze geven een mooi effect. Hoe moest je zoiets beoordelen? Is het een zwakte van de dichter als hij regels schrijft die onbedoeld bijzonder zijn? Laurens dacht dat hij dat soort afwijkingen blij moest accepteren. Bij een andere dichter in de groep waren de afwijkingen nog talrijker, maar dan zat het vooral in de metaforiek. Hij schreef bijvoorbeeld 'de matroos van mijn verwachting'. Daar moest je als lezer over nadenken. Goede poëzie verrast vaak door afwijkend taalgebruik en bewust aangebrachte ongrammaticaliteiten. Habib kwam met een gedicht van Lucebert en citeerde:
'daar torrelt de trom de trom de trom
en bast een vracht van hangnaar klappert haar licht
haar blazend licht'.
'Mag dat?', vroeg hij.
'Ja', zei Laurens, 'het is prachtig.'
Habib knikte tevreden.
4 Opvallend licht in de lucht
Elke week reden ze samen heen en weer. 's Avonds thuis vertelde Laurens zijn vrouw Max over Habib.
'Het is heel merkwaardig', zei hij, 'hij is tegelijk hard en zacht, dwingend en gehoorzaam, volwassen en kinderlijk.' Een keer reden hun vrouwen mee, omdat ze een tentoonstelling en winkels wilden bezoeken. Ze ontmoetten elkaar op het perron, stapten in, zochten vier lege plaatsen en bekeken elkaar nieuwsgierig. Habib richtte zich tot Max en zei dat hij Laurens heel belangrijk vond als poëziedocent. Tijdens de reis bemoeide hij zich niet met haar; keek alleen af en toe of ze luisterde.
Farzaneh bleek een nuchtere, verstandige vrouw. Zij sprak beter Nederlands dan Habib. Laurens zag hoe zij haar man bewonderde, maar tegelijkertijd op de rails hield. Al gauw opende hij zijn tas, liet gedichten lezen en stelde vragen. Farzaneh luisterde. Max glimlachte.
Na de terugreis zei ze: 'Wat een ontroerende man, maar wel vermoeiend. Hij houdt niet op. Zijn vrouw kan hem wel aan. Het zal niet gemakkelijk voor haar zijn, maar hij is het waard.'
Toen de cursus was afgelopen maakten ze een bloemlezing van de in opdracht geschreven gedichten. Er werd veel gemaild om de beste versie te krijgen. Vooral Habib stuurde Laurens regelmatig vragen, wijzigingen en nieuwe versies, waar hij steeds weer een verantwoorde keuze uit moest maken. Soms moest hij eenvoudig fouten corrigeren. Soms moest hij kiezen tussen varianten die helemaal niet konden omdat ze een soort onzin opleverden zonder effect. Habib vroeg veel aandacht, maar Laurens bedacht dat het een uitvloeisel van de cursus was. Hij zei tegen Max: 'Er was weer een bericht van Habib!' Zij zei: 'Ja, dat hoort erbij. Rem hem maar een beetje af.' Maar Habib liet zich niet afremmen. Laurens liet gaten vallen tussen vraag en antwoord, maar dan kwam er een tweede vraag, waar de reactie bleef.
Hij nodigde Laurens uit bij de presentatie van een literair blad en hoopte dat hij vooraf, in de pauze en na afloop zijn werk met hem kon doorspreken.
Laurens schreef hem: 'Ik was er niet afgelopen vrijdag, zodat we niet konden praten. Ik moest andere dingen doen.
Ik vond het toegestuurde gedicht aardig, maar ik zou het origineler willen, zonder de bekende woorden en beelden.'
Hij werd een beetje moe van Perzië en heimwee.
Habib schreef:
'Onderweg naar huis kwamen wij het opvallende licht in de lucht tegen.'
Deze zin is een mooi voorbeeld voor Laurens’ ambivalente houding ten aanzien van Habibs taalgebruik. Zoiets zou een moedertaalspreker nooit zeggen: 'kwamen wij het opvallende licht in de lucht tegen', maar het is wel mooi. Normaal kom je iemand tegen. Het licht wordt hier dus gepersonifieerd en dat werkt poëtisch. 'licht in de lucht'; die combinatie maakt het ook heel concreet.
Habib vervolgd: 'Ik heb het in een gedicht daarover met jou gehad. Dit gedicht heb ik toen wel gemaakt en ik heb het in attachment opgenomen. Zou je mij willen vertellen wat je denkt over dit gedicht? Wat tussen haakjes staat, betwijfel ik. Zou je daar ook een keuze uit willen maken? Zie attachment.
Jouw artikel over A's poëzie in de krant heb ik nog niet ontvangen. Graag zou ik dit ook van je ontvangen.'
‘Ja zeg’, dacht Laurens, ‘koop die krant zelf of ga naar de bibliotheek.’
Tegelijkertijd realiseer hij zich dat Habib in het omgekeerde geval het stuk allang had opgestuurd.
Vaak schreef hij onder een e-mail 'vale', gegroet, denkend aan Hadewijch en soms 'Vaert wel ende levet scone'. Habib schreef terug: 'Wat betekent dat? Mooi leven? Hij noemde het oud-Nederlands en citeerde 'hebban olla vogula...'
Waar kan ik dat leren?'
Laurens antwoordde: 'Het laatste is Oudnederlands is, het eerste Middelnederlands. Hadewijch was een mystica uit de dertiende eeuw. Zij schreef: 'Mi gruwelt dat ic leve'.
Er bestaan grammatica's van het Middelnederlands en woordenboeken, maar dat is nogal specialistisch.'
Habib schreef: 'Hoe gaat het met jou en Max? Ik hoor niets van je en ontvang geen levensteken van je. Toch neem ik zelf het initiatief. Bij deze neem ik contact me je op en stuur een gedicht ('Onrust'), om twee redenen. Ten eerste: wat met elkaar praten over de literatuur, en ten tweede: ons contact niet laten verwateren. Graag zou ik dit gedicht door jou gelezen willen hebben. Jouw mening en kritiek zijn net als altijd van harte welkom bij mij. Hier ook een vraag: Het woord 'rantsoen' heb ik vandaag voor de eerste keer van iemand gehoord en geleerd. Direct heb ik dit gedicht gemaakt. Maar nu wil ik die persoon op een of andere manier bedanken. Hoe doe je dat eigenlijk, op een literaire manier? Moet ik het gedicht opdragen? Moet ik een paar woorden boven het gedicht neerzetten? Of denk je er heel anders over? Graag hoor ik nog van je. Volgende week om 16.00 uur ga ik uit mijn eigen werk voordragen bij huis De Rank. Dit is bij de presentatie van de roman van M. Jij bent van harte welkom. Ik hoop dat ik je daar ontmoet en dan kunnen wij verder praten over de literatuur en leer ik nog van jou.'
Laurens schreef terug:
'Het gedicht 'Onrust' is te eenvoudig. Wat er met de 'ik' gebeurt, is natuurlijk verschrikkelijk, maar zo is het niet veel meer dan een bericht.
'Onrust
Het wordt veroorzaakt
door vreemde mensen
Ze komen naar me toe
en schreeuwen
Mannen met wapperende kleden
die
niet weten wat ze doen.'
De regels zijn niet poëtisch; 'die' op een regel, dat is geen poëzie.
Het spijt me dat ik niet zo veel aandacht aan je kan besteden als je zou willen.'
Dat was waar. Hij vermoeide Laurens, maar deze was onder de indruk van zijn vasthoudendheid. Hij was echt, dwingend, maar ook charmant.
Hij bombardeert Laurens met vragen over welke argumenten hij had om de ene of andere versie te kiezen. Er volgde een vruchteloos heen en weer geschrijf over een bepaalde passage, die naar Laurens’ smaak niet goed was, maar Habib begreep het niet. Laurens liet zijn laatste bericht over die kwestie een paar dagen liggen, maar dat accepteerde Habib niet. Hij stuurde Laurens een bericht met de vraag waarom hij niet antwoordde. Deze schreef terug dat hij nog meer te doen had en dat hij niet elk moment van de dag voor Habib kon klaar staan, dat hij ook dingen kon vragen aan Farzaneh.
Habib antwoordde met een boos bericht.
Laurens schreef terug:
'Beste Habib,
Hoe durf je dit: 'Had je geen zin om het zelf te beantwoorden of ben ik niet waard om een paar seconden aan mij te besteden?' te schrijven na tientallen reacties van mijn kant op je gedichten? Ben je beledigd omdat ik een beroep doe op het interpretatievermogen van je vrouw? Het lijkt wel zo, omdat je een kat teruggeeft: 'Ik hoop dat je dit begrijpt en niet aan jouw vrouw hoeft te vragen.'
Ik heb mijn mail overgelezen en het was duidelijk genoeg wat er volgens mij aan het gedicht mankeerde! Je hebt een interpretatieprobleem dat ik niet kan oplossen.
Laten we maar stoppen met het e-mail-contact.
Het ga je goed,
Laurens'
Hij reageerde onmiddellijk:
'Beste Laurens,
Hartelijk dank voor je e-mail. Zo bedoelde ik het echt niet. Het spijt me dat mijn opmerking zo over is gekomen. Ik had iets grappigs bedoeld en het is heel jammer dat het zo is gegaan. Er is geen sprake van belediging. Ik beschouwde het helemaal niet als belediging. Nu kunnen wij alles vergeten en vergevensgezindheid is altijd goed.
Ik heb altijd op jou gerekend en ik hoop dat je mij niet in de steek laat. Perzische gezegde zegt: 'Een vriend te vinden is heel makkelijk, maar een vriend vast te houden is heel moeilijk'. Jij bent vriend, goede vriend zelfs, en ik ben jou heel dankbaar voor wat je voor mij tot nu toe hebt gedaan. Schrijf mij wat, dan weet ik dat je dezelfde Laurens bent gebleven als altijd.
Met hele warme groeten ook voor Max,
Habib'
Laurens las het bericht nog eens over en dacht: ‘Ik mag hem niet in de steek laten. Hij is een lieve man, daar heeft Max gelijk in, en wie zal hem anders hiermee helpen?’ Hij liet de berichten aan Max lezen en zij zei: 'Is het nou echt te veel moeite om wat meer tijd aan Habib te besteden? Je ziet toch dat hij het moeilijk heeft? Je moet niet zo zakelijk denken.'
Hij schreef terug:
'Beste Habib,
Het was dus een taal- of cultuurprobleem? Tot zo'n cultuurverschil behoort misschien ook het gebruik van het woord 'vriend'. Je citeert: 'Een vriend te vinden is heel makkelijk, maar een vriend vast te houden is heel moeilijk'. Ik gebruik dat woord 'vriend' niet zo vaak, alleen bij mannen die me heel na staan. Vriendschap is voor mij zoiets als een huwelijk. Dat gaat niet over.
Ik zou jou geen vriend noemen. Dat betekent niet dat ik je afwijs, maar dat ik niet zo'n 'huwelijks'-gevoel heb. Ik respecteer je moed en volharding en ik denk dat je een goed mens bent. Ik wil je helpen met het vinden van een plaats in de Nederlandse literaire wereld, maar niet boven mijn vermogen.
Heb je nu die vorige mail over 'Onrust' aan je vrouw laten lezen? Of doe je zoiets niet? Zij lijkt mij heel verstandig!
Met hart. groet,
Laurens'
'Beste Laurens,
Je hebt het goed door. Farzaneh ( dat betekent wijze vrouw) is een goed, verstandig en moreel mens. In mijn vorige e-mail heb ik vergeten om jou te vertellen dat ik jouw e-mail toen heb geprint en ergens heb bewaard om aan Farzaneh laten lezen. Maar ik kan het nu niet meer terugvinden. Mocht je die oude e-mail nog in je bezit hebben, dan stel ik het zeer op prijs als je die naar mij doorstuurt.
Aanstaande zondag ga ik in B. uit mijn eigen werk voorlezen. Op dezelfde dag om 20:15 lees ik ook uit mijn eigen werk in het Kleine theater in L. Dit laatste gebeurt in het kader van de presentatie van het nieuwe nummer van ons tijdschrift met nieuwe vormgeving en nieuw logo. Je bent van harte welkom in beide gelegenheden.
Met mij en mijn familie is bijna alles goed. Zo zeg ik meestal, omdat alles teveel is. Maar goed, dit is mijn eigen redenering. Je weet het.
Mocht je tijd en interesse hebben, kom dan maar bij ons langs en binnen! Je kunt ook Max meenemen als ze dit wil tenminste.'
Met warme groeten,
Habib'
5 Correcties op correcties
Habib trok zich weinig aan van Laurens’ reserve. Hij gooide er nog een schepje bovenop.
'Lieve Vriend Laurens,
In de Westerse cultuur wordt iemand als ik een naïef genoemd en in de Oosterse cultuur iemand met een groot hart. Onze dichters zeggen dat het Oosten de wereld van de geest is en het Westen de wereld van ongevormde materie. "Oost, West, thuis best" is het Nederlandse gezegde, maar ik heb geen huis, ik ben thuisloos, een wereldburger geworden. Ik denk, als ik me in het huis van de mens kan bevestigen, dan ben ik gelukkig. Dit huis is onvergaanbaar. Het blijft altijd staan langs de geschiedenis en langs de eeuwen. Kijk maar naar Mahatma (grote ziel) Ghandi. Mensen noemen hem allemaal Mahatma, afgezien van hun achtergronden. Omdat hij in hun harten is bevestigd. Of wij het willen of niet, het is een maal zo. Is dit niet mooi? Mijn probleem is dat ik niet zakelijk wil zijn, niet hard, maar zacht. Ik wil niet vooraan staan en met ellebogen werken.
Lieve Laurens! Ik ben een mysticus. Wil je een stuk van de Perzische mystieke geschiedenis? Ik vertel een verhaal uit mijn hoofd. Ik heb het misschien 30 jaar geleden gelezen, luister:
"Bayazid Bastami liep door een steegje. Iemand heeft uit het raam een beetje as op zijn hoofd gegooid. Zijn metgezellen-leerlingen vroegen hem toestemming om die persoon even een lesje te leren. Hij zei: 'Geef mij een gebedstapijt om God te danken'. Ze zeiden: 'Hoe bedoelt u? Waarom gebed verrichten en God bedanken? Ze gooien as op uw hoofd en u wilt God bedanken?' Hij zei: 'Daarom juist. Iemand die vuur verdient en as op zijn hoofd krijgt, is wel God dankbaar.'' (Henry Corbin, Franse man heeft jaren lang dit soort teksten bestudeerd en vele boeken in het Frans uitgegeven)
Ik weet wat 'Leven' betekent omdat ik tenminste 25 jaar met de dood leef. Ik weet wat pijn en verdriet betekent en wat vriend en vriendschap betekent. Ik zag en zie nog dat mijn vrienden gemarteld werden, gedood werden/worden. Mijn leven is een soort dood, zoals Socrates het ooit heel mooi heeft gezegd, toen zijn leerlingen hem uit de gevangenis en van de dood wilden bevrijden. Hij was niet gek. Hij zal als een heldere ster * altijd in de hemel van de mens blijven.
Door mijn leven en mijn achtergrond blijf ik schrijven. Ik voel me als een vertegenwoordiger van diegenen die pijn, verdriet, duister, vreugde en nog meer en nog meer voelen, maar zelf kunnen ze niet schrijven of beschrijven. Ik ben de tong van die mensen en ik houd van mensen van alle soort achtergronden. Soms houd ik ook van mijn vijanden, zo ver ga ik. Degene die mij in de zwarte kelder (=martelkamer, zogenoemd advieskamer!) van de politieke gevangenis in Masjhad heeft gemarteld (daardoor kon ik ruim een maand niet normaal lopen) heeft later in de gevangenis tegen mij gezegd: 'Habib, je moet mij vergeven'. Ik zei: 'Ik heb je toen al vergeven, je moest het doen om de doodstraf te ontkomen. Ik begrijp het. Maak maar geen zorgen...'
Dit is ook een soort leven dat nergens op lijkt. Daarom schrijf ik. Ik schrijf om de woorden van degenen die dat soort momenten hebben meegemaakt, maar geen kans hebben gekregen om de rest van de wereld te vertellen, naar voren te brengen. Daarom is een van mijn grote wensen om ooit mijn autobiografie af te kunnen krijgen en daar heb ik je hulp zeker nodig.
Volgens mijn gewoonte mag ik over mijzelf niets zeggen, want wie ben ik om over mijzelf te praten? Terwijl andere mensen bestaan die zoveel en zoveel hebben meegemaakt voor de vrijheid van een volk of voor andere briljante idealen, wie ben ik dan om te praten? Ik moet bescheiden blijven en mijn mond houden. Maar laatste tijd denk ik bij mijzelf: als ik niets zeg en als ik dood ga, dan blijven deze woorden allemaal in de grond of onder de grond. Maar goed, je hebt iets gezegd en ik kon mijn vingers op het toetsenbord niet stil houden. Ik heb er eigenlijk spijt van maar toch heb ik het gedaan. Neem mij niet kwalijk.
Ik blijf van mensen houden, hoewel sommigen mij zoveel pijn en verdriet hebben bezorgd. Ik zal mijn tranen in de duisternis laten vliegen en mijn glimlachen met mensen delen. Ik zal iedereen die niet goed doet, vergeven, vergeven en vergeven.
Ik zal altijd aan je blijven denken, of jij mij een vriend vindt of niet, dat doet er niet toe. Moge God mij vergeven. Moge God jou en jouw familie altijd behoeden, vergoeden en beschermen.
Habib'
In een volgende mail vroeg hij: 'Is de term 'Vakinhoudelijke vragen' een goed Nederlands woord ? Trouwens als het goed is, heb je ook de uitnodiging betreffende de presentatie van A's bundel ontvangen. Ga je daar heen of niet?'
Laurens antwoordde: 'Eerste vraag: ja. Tweede: ik denk het wel, maar ik weet het nog niet zeker.'
Hij schreef: 'Mocht je tijd en zin hebben, dan kom je dit weekend bij ons langs (uiteraard binnen ook). Max mag ook mee. Waarom niet? We vinden het heel leuk.'
Antwoord: 'Aardig, dank je wel. Ik waardeer het echt, maar je weet: ik heb het druk. Ik moet zuinig zijn met afspraken.'
_
'Hallo Laurens,
Ik dank je hartelijk voor je antwoord, betreffende synoniemen. De titels die je mij had doorgegeven, zal ik in de UB raadplegen. Maar ik heb van je e-mail niet kunnen vernemen wat je over het Synoniemen woordenboek Van Dale denkt (dus geen dikke Van Dale).
Maar nu een andere literaire vraag. Ik schrijf af en toe stukken zoals het volgende: "Men zegt dat God niet bestaat. Als ik zeg dat God niet bestaat, dan besta ik zelf niet meer. Dus ik zeg God bestaat." Ik weet niet precies wat voor genre is dit stuk? Hebben dit soort stukken binnen de literatuur een eigen naam? 2. Moet ik dit soort dingen bewaren of zijn ze niet waardevol om te bewaren? Heb je wat literatuur (boektitels) over dit genre, om mijn kennis te vergroten?'
'Dag Habib,
Het Groot Synoniemen woordenboek van Van Dale is goed. Je kunt ook op Google naar synoniemen zoeken. Van Dale is beter.
O.o.v. ben ik aanwezig bij de presentatie van A's bundel. Ik kom van elders. Misschien kunnen we samen terugreizen.
'Men zegt dat God niet bestaat. Als ik zeg dat God niet bestaat, dan besta ik zelf niet meer. Dus ik zeg: God bestaat.'
Dit lijkt op een syllogisme: 1. Alle mensen zijn sterfelijk; 2. ik ben een mens; 3. ergo, ik ben sterfelijk.
Maar jouw zinnen zien er wat anders uit; het is geen logica. Dat kun je gemakkelijk zien als je een woord verandert.
Men zegt dat Sinterklaas niet bestaat. Als ik zeg dat Sinterklaas niet bestaat, dan besta ik zelf niet meer (of, krijg ik geen cadeautjes meer). Dus ik zeg: Sinterklaas bestaat. (Dan krijg je toch geen cadeautjes!). De tweede zin is duidelijk niet logisch: mijn bestaan is niet verbonden aan dat van een gepostuleerde aanwezigheid. Als je vindt dat God bestaat, impliceert dat, dat Hij alles heeft gemaakt en dus ook jou. Dan is het een tautologie. God bestaat. Hij heeft alles gemaakt. Daarom geloof ik in God.
Als God slechts een projectie is, vervalt de redenering.
Je vraagt: moet ik dit soort dingen bewaren of zijn ze niet waardevol om te bewaren. Of je ze wil bewaren, hangt af van jouw waardebepaling. Ik zou het niet bewaren.
Vale,
Laurens'
Habib vroeg:
'Heb je wat literatuur (boektitels) over dit genre, om mijn kennis te vergroten?'
Laurens antwoordde:
'Alle filosofieboeken zijn voor deze gedachten bruikbaar. Te beginnen bij het werk van Plato. Er zijn goede overzichtswerken. Kijk maar in de bibliotheek.
Een goed boek om dit soort gedachten te relativeren en tegelijk waardevol te achten is Mythen en bewustzijn van Joseph Campbell.'
Habib stuurde gedichten en vroeg om correcties. Laurens verbeterde taalfouten in zijn mail, in kleur en stuurde het terug, kort, zakelijk. Dat ging vaak niet goed. Zijn tekst was te lapidair.
Dan schreef hij terug: 'Ik ben niet helemaal tevreden over de verbeteringen.'
'Je bent van mening dat het door het woord 'libellen' nu spannender is geworden. Bedoel je dat het woord 'libellen' een invloed heeft op het hele gedicht of alleen in bovengenoemd couplet?'
Laurens schreef: 'Het woord 'libellen' heeft invloed op het hele gedicht. Je kunt het beschouwen als een metafoor voor het lichte, immateriële. Het gedicht is de moeite waarde om te behouden.'
Habib: 'Dit is per e-mail wel moeilijk. Zou je een keer tijd vrij kunnen maken om bij elkaar te komen?'
Laurens: 'Ik zal het proberen. Deze weken ben ik elke avond op pad. Ik ben blij als ik eens een avond thuis ben. Misschien kan ik volgende week dinsdag bij je komen, van 20.30 tot 21.45?'
'Dag Laurens,
dinsdag om 20.30 is prima. De Perzische thee staat je te wachten. Misschien proef je daardoor de sfeer die je in mijn gedichten over Perzië hebt gelezen.
Ik denk dat iets is misgegaan met de vorige mail. Je hebt wel 'replay' gedaan op mijn mail 'Correcties', maar het gedicht 'Correcties' hing ook als attachment in die e-mail. Nu zie ik jammer genoeg je correcties op de 'Correcties' niet terug!
Met warme groeten,
Habib'
6 Schaduw van gedachten
'Beste Laurens,
Allereerst wil ik jou en je familie een fantastisch jaar toewensen. Dat het een goed jaar wordt met alles er op en eraan en veel geluk en liefde. Een jaar met veel literaire producten en succes. Graag zou ik jouw antwoorden op de volgende literaire vragen van mij willen ontvangen: 1.Wanneer heeft een titel de juiste lading voor een literair werk? 2. Hoe wordt een definitieve versie van de verschillende varianten van hetzelfde gedicht gekozen. Met andere woorden: hoe weet je zeker of de juiste versie is uitgekozen? 3. Wanneer is eigenlijk een gedicht af?
In afwachting van je antwoorden, teken ik met warme groeten,
Habib'
Laurens dacht: ‘Mijn hemel, wat een vragen!’ Hij antwoordde kort, in het bericht, met kleur:
'1. Wanneer de schrijver zegt: dit moet hem zijn.
2. idem.
3. Een dichter voelt 'klik', nu is het af. Eerder is hij nog niet tevreden, er blijft iets hangen of zeuren. Het klopt niet. Hij legt het weg, kijkt er af en toe naar, verandert iets, schrapt. En plotseling, op een dag, dat kan maanden duren, weet hij: ja, nu is het af.
Er zijn geen regels voor. We moeten er maar eens over praten.'
'Beste Laurens,
Perzische poëzie is overvloed van beelden, symbolen en bloemrijk taalgebruik. Deze traditie is altijd aanwezig in de achtergrond van mijn Nederlandse poëzie. Maar laatste tijd dacht ik bij mijzelf: Moet dat allemaal? Is het niet beter dat een dichter zijn gedachten in een simpele taalconstructie gaat gooien? Dit komt omdat ik zie in het dagelijkse leven, dat men langzamerhand zat is geworden van allerlei omwegen, mysterie en symbolische gedachten. Bovendien is het leven voor mensen veel te ingewikkeld geworden door machines en door de technische ontwikkelingen. Daarom denk ik nu dat hoe eenvoudiger poëzie is, hoe beter.
Met zulke gedachten ben ik de laatste tijd bezig met het maken van toegankelijke en eenvoudige gedichten. Dit is misschien vergelijkbaar met wat de Vijftigers hebben gezegd en hebben gedaan. Maar als zulke gedichten geboren worden en ontwikkeld worden, hebben die dan volgens jou en volgens de bestaande poëtica geen plaats binnen de officiële poëzie? Of denk jij misschien; vandaag niet maar later wel? Of zeg jij dat het allemaal nog ontdekt moet worden? Ik hoop dat je begrijpt wat ik precies hiermee bedoel en ik ben heel benieuwd naar je antwoord en je denkwijze.
Met warme groeten,
Habib'
'Beste Habib,
de Vijftigers grepen terug op het kinderlijke, primitieve, maar ze schreven niet zulke toegankelijke poëzie. De lezers vonden het vaak onbegrijpelijk. Kinderspel is niet altijd eenvoudig.
Ik geloof niet dat 'Huis' een gedicht is, wel een observatie. Zou je je ook eens kunnen toeleggen op het schrijven van kleine observaties, een soort columns, minicolumns misschien?
Huis (huiselijkheid)
Een huis
staat in de straat
De huizen naast
elkaar
Mijn buurman groet
maar praat niet
Wij wonen naast elkaar
er zit een muur tussen.
_
Met andere gedichten heb ik moeite. Ik vind de beeldspraak gezocht. De thematiek is niet van deze tijd. Je bent misschien te laat geboren.
Ik ga morgen met Max al vroeg naar A. om een expositie te bekijken. We reizen dus niet samen.
Tot morgen,
Laurens'
7 Variaties op variaties
Droombeeld (droom, brandende ladder)
_
De engelen
van mijn dromen
op de berg
van mijn verlangen
langs de rivieren
van verdriet
stijgen op
in vurige vlammen
Ze klimmen omhoog
langs de hete sporten
van de ladder
en verdwijnen
in de eeuwigheid.
Droombeeld (droom, brandende ladder)
_
De geestelijke wezens
van mijn droom
op de bergen
van het verlangen
langs de rivier
van verdriet
klimmen omhoog
in vurige vlammen
Ze gaan
langs de hete sporten
van de ladder
en verdwijnen
in de eeuwigheid.
Droombeeld (droom, brandende ladder)
_
De engelen
van mijn verlangen
op de heuvels
van mijn verdriet
langs de rivieren
van verlangen
stijgen op
in vurige vlammen
Ze klimmen omhoog
langs (de) hete sporten
van de ladder
en verdwijnen
in (de) eeuwigheid.
Droombeeld (droom, brandende ladder)
_
De engelen
van onze dromen
op de berg
van ons verlangen
langs de rivieren
van verdriet (heimwee)
stijgen op
in rode vlammen
Ze klimmen omhoog (op)
langs de vurige sporten
van de ladder (trap)
en verdwijnen
in de eeuwigheid.
Droombeeld (droom, brandende ladder)
_
De heilige wezens
van mijn dromen
op de berg(en)
van mijn verlangen
langs de rivieren
van verdriet
stijgen op
in vurige vlammen
Ze klimmen (steeds) hoger
langs de gloeiende (witte) sporten
naar de beloofde
hemel.
Droombeeld (droom, brandende ladder)
_
Mijn engel van dromen
langs de rivieren
van verdriet
stijgt op
in vurige vlammen
klimt omhoog
langs de ladder
en verdwijnt
in eeuwigheid.
8 Regenpijp en vlinders
Laurens wist niet veel van Iran. Toen Habib en hij elkaar in A. ontmoetten gooide hij Irak en Iran zelfs nog op één hoop. Hij schaamde zich later en dacht dat je het westerse arrogantie of onverschilligheid zou moeten noemen. Babylon, dat wist hij, Gilgamesj, de held van Uruk, de veroveringen van Alexander de Grote, Persepolis. De olielanden. Het congres van Teheran, toen de grootmachten Rusland, Amerika en Engeland hun invloedsfeer verdeelden na de Tweede Wereldoorlog. En natuurlijk kende hij van de media de geschiedenis van de sjah en Khomeini. Van Masjhad had hij nog nooit gehoord.
Met de toenemende interesse voor Habib, wilde hij zijn land leren kennen. Hij las boeken over Iran, over de revolutie.
Hij raakte gehecht aan Habibs stem, zijn grote concentratie, zijn sterke aanwezigheid. Hij hield van zijn kinderlijk enthousiasme. Er was iets dat hij ook voelde in Istanbul, in de grote moskee en in de bazar; een warme mannenwereld. Hij herinnerde zich moslimgezang in Indonesië. Hij vond dat betoverend en intiem, afgezien van de herrie van de moskeeën met hun luidsprekers, maar de zang van de muezzin ontroerde hem, net als het gemurmel van de betjakrijder in zijn nek in Djokdjakarta. Habib murmelde allerminst, maar iets in de warmte van zijn stem riep de sfeer van Arabië op. Habib moest het niet horen. Perzië was heel anders! 'De Arabieren is het nooit gelukt onze gedachtenwereld en taal te overheersen.', zei Habib.
Laurens citeerde al gauw tijdens de cursus de regels van Lodeizen: 'Vader, het is als Perzië hier / hier zijn de mandarijnen van het plezier' en hij dacht: ‘Nee, dat plezier is allang verdwenen uit Iran.’ Habib vroeg naar het gedicht. Thuis zocht Laurens het op. Zijn citaat was niet goed, het ging zo: 'Vader, hier zijn de kleine / Bomen waar de mandarijnen / Groeien van het plezier. /'Het is als Perzië hier.' // Ja, vader, de witte / kleine Arabieren zitten / Lachende bij de fontein. / Weet je nog waar we zijn?'
'Niet in Arabië!' zei Habib. 'Wij zijn geen Arabieren!' Hij klonk verontwaardigd. Laurens kreeg het vermoeden dat de homoseksuele sfeer van het gedicht hem evenmin beviel. Hij kwam er niet meer op terug.
Habib had hem uitgenodigd en hij was naar zijn huis gegaan, een mooi nieuw huis in een nieuwe buurt in het zuiden van de stad. Habib ontving hem blij en trots en Farzaneh liep geluidloos zingend door het huis. Ook haar stem, haar dictie, het zoeken naar woorden ontroerden Laurens. Ze schonk thee en zette een schaal met bijzondere koekjes voor hem neer. Hun dochters hadden zich even voorgesteld, nieuwsgierig naar de man over wie hun vader het vaak had. Ze waren letterlijk stralend mooi.
Laurens vroeg aan Habib: ‘Is er sneeuw in Iran?’
‘Natuurlijk!’, zei hij, een beetje verdrietig over zijn onkunde. ‘In de winter is het koud, heel koud. Winter was koud in Masjhad. Ik heb winter meegemaakt, min dertig, thuis, binnen huis had je ijs. Sloot natuurlijk bevroren.
Die water, die regen, terwijl regen....'
Habib stokte. Hij kwam er niet meer uit. Grote wanhoop. Hij wilde iets vertellen, maar kon het woord niet vinden. Farzaneh moest helpen en toen werd Tarsa er bij gehaald. 'Waterval?', zei ze. Nee, nee. In snel Perzisch werd iets uitgelegd en gevraagd en toen kwam het woord van Tarsa met een noordelijke tongval: 'regenpijp'.
'De regenpijpen bij de stegen, de straten, waren een stukje te kort boven de grond, misten. Terwijl water naar binnen kwam, werd het ijs. Moet je nagaan! Hoe koud.'
Farzaneh: 'Je kon de deur niet openkrijgen van buiten. Als je opende, ging je hand vastzitten.'
'Mijn broer moest naar zijn auto. Hij deed de sleutel, wil niet, bevroren. Hij blazen, verwarmen met mond. Hup, vast. Hij trommelt op de auto. Wij denken: wat is dat? Hij had een kever. Was van mijn vader en van hem. Wij brachten heet water om hem los te krijgen.
In de zomer heet, ook dertig graden, boven nul. Maanden zo.'
Farzaneh knikte: 'Maar lekkere warmte, droog. Net als Italië.'
Ze keek naar Habib, zocht bevestiging. Hij keek haar warm aan en ging verder: ' ‘s Zomers warm, lekker warm. Het mooist is de lente. Ik rij op een paard van mijn vader door de heuvels. We draven langs de rivier op zijn land. We steken de rivier over en gaan bij een bosje eten. We hebben allemaal lekkere dingen meegenomen en we zingen over de lente, over het water en het smelten van de sneeuw. Er zijn veel mooie bloemen. En de vlinders! Je kunt niet zeggen hoe mooi! De kleine vos, uilvlinder, atalanta, dagpauwoog zijn ook in Nederland, maar Burnet moth op een Trichodesma, mooie bloem, ik weet niet Nederlandse naam. De koningspage, in Latijn: Iphiclides podalirnis. De mannetjes vliegen in grote wolken rond de toppen van heuvels. Heuvelland met vrijstaande struiken. Kijk, ik heb een boek, even zoeken.'
Hij bladerde ongeduldig: 'Hier. Kijk, prachtig blauwe eind, lijkt op een tang, met golven.'
Laurens zag een vlinder waarvan de vleugeleinden aan de onderkant samenbogen in een sierlijke krul, die deed denken aan de punt van een ceremonieel kromzwaard. 'En hier de Papilio demoleus, gemarmerd geel, net boeken. Hij is een snelle vlieger, één meter boven de grond, op zoek naar bloemen. En Papilio machaon, de koninginnepage, vliegt snel bij moerassen en graslanden. In de bergen de appollovlinder, Parnassius phoebus, bleek als perkament, met zwarte en rode stippen. Kijk, vrouwtje nog bleker. En hier rouwmantel, is ook in Nederland, Nymphalis antiopa, woont in bossen. Hij zoekt sap van bloedende bomen en rottende vruchten. Zie, donker met witte rand. In Frans heet morio. Dat heb ik opgezocht. Wij spraken in A. over een gedicht van Kouwenaar: 'Zo helder is het werkelijk zelden / men ziet het riet wit voor de verte staan'. Ik weet het nog: er kwam een jager met allemaal dode vogeltjes. Hij was dorstig, verdwaald en vroeg de weg: 'het antwoord is drinkbaar / zijn kromme weg uitlegbaar in taal' Mooi! En als hij weggaat, hij wijst bij het riet: 'dit is een rouwmantel'. Jij zei toen dat dat een zwarte vlinder was, maar kijk, is niet zo.'
Laurens keek hem verbaasd aan. Wat wist hij dat allemaal nog goed. En hij zocht het op in een Frans woordenboek. Dat had Laurens nooit gedaan.
'Perzië is prachtig. Er zijn woestijnen, bossen, heuvels met bossen, bergen met sneeuw.'
Habib schreef over zijn herinneringen aan ‘poëtisch Perzië’ en dat die nooit tot stilstand komen 'langs de sneeuwbergen / van de onbekende gebieden'.
Over zijn vader schreef hij, dat wil zeggen, hij noemde het gedicht ‘Vader’, maar het ging over de ochtenden en de nachten, die zijn vaderbeeld schetsen ‘langs de eeuwen van mijn hart’. Hij had meer herinneringen aan zijn grootvader, de vader van zijn moeder.
Habib vertelde dat zijn grootvader heel veel winkels had. Met kamelen trok hij langs de zijderoute, van Masjhad tot Herat en uiteindelijk naar Sjanghai. Hij nam Perzische tapijten mee en Afghaanse specerijen naar China. Hij kwam na maanden terug met Chinees porselein. Habib wachtte op hem en keek tot in de vlaktes van woestijnen. Hij zag zijn grootvader door oerwouden trekken en hij hoorde later hoe zijn grootvader op elke reis oude bekenden begroette. Habib luisterde heel goed of hij de rinkelende bellen van de kamelen al hoorde. Dan was het feest. Grootvader bracht kleine geschenken mee en vertelde over avonturen. Ze keken samen naar de vergulde koepel van de grote moskee in Masjhad. Hij dankte Allah voor zijn behouden thuiskomst en als de witte lelies bloeiden van China tot Perzië, vertrok hij weer, nadat hij zijn kleinzoon had geleerd de kwatrijnen van Omar Khayyam te lezen. 'Omar Khayyam is niet alleen dichter', zegt hij, 'maar ook een grote geleerde, filosoof. Hij heeft op verzoek van een koning de Perzische kalender samengesteld, een zonnekalender, waarbij de maanden aan de seizoenen vast blijven, in tegenstelling tot de Arabische maankalender en deze werkt nog steeds perfect.'
Grootvader reciteerde de gedichten zo vaak, dat Habib er veel uit zijn hoofd kent. De grote dichter ligt begraven in Nesjaboer. Grootvader vertelde over Confucius. 'Wijsheid is van de hele wereld.'
Habib zwaaide hem uit en dacht aan de witte vogels die hij zou zien. Hij wilde met hem mee, maar hij zei dat de kleine jongen moest studeren. Nu zit Habib in G., zonder karavanen, zonder goud. Hij is een dichter en wordt omringd door boeken. Zijn hoofd is in Nederland, zijn hart is in Masjhad.
‘Ik zit in de trein' zei hij 'en een man vraagt waar ik vandaan kom. Ik zeg Perzië en hij denkt dat we achterlijk zijn. Kun je lezen, vraagt hij. Hij weet niet dat wij wetboeken hadden toen ze hier nog in beestenvellen rondliepen. De wet van Meden en Perzen. Weet je het? Hij weet het niet.'
9 Kwijt raken
Ik ga lezen over Iran en de Perzen. De Grieken noemden het land tussen Centraal Azië, China, India en de Arabische wereld naar de provincie Fars. Daar komt de naam van de Perzische taal vandaan: Farsi. Perzen zijn geen Arabieren. Farsi is een Indo-Europese taal. Het schrift is pas na de zevende eeuw Arabisch geworden, met de komst van de Islam. Duizend tot tweeduizend jaar voor Christus kwamen hier de Ariërs vanuit Centraal-Azië. Iran is het land van de Ariërs. Een oud Iraans feest is Nwa-Ruz, Nieuwjaar. Dat wordt gevierd op 21 maart volgens de Europese kalender. In Iran begint dan de maand Farvardin. Dan wordt alles schoon gemaakt. De mensen trekken nieuwe kleren aan en gaan op familiebezoek. Ze eten van de haft-sin, dat is een tafel met zeven (haft) dingen, die met de letter s (sin) beginnen. Op tafel staat een spiegel, een kandelaar met zoveel kaarsen erin als er kinderen in huis zijn. De Koran ligt ook op tafel. Ze eten vis en vruchten, snoep. Er staat een karaf met rozenwater, een kom met water waarin een blad drijft en er zijn gekleurde eieren.
'Die man in de trein weet dat allemaal niet. Die is verbaasd als hij hoort dat we kunnen lezen. Dat doet mij pijn. Ik huil aan de binnenkant.’
Habib schrijft over zijn moeder. Hij volgde haar naar de Grote Bazaar van zijn grootvader. Het rook daar naar gedroogd pepermuntblad en vers rozenwater. Het geluid van Koranverzen klonk boven het geroezemoes uit.
‘Ik hoor nog het geluid van de oude smeden, ritmisch tikken en slaan op koper en zilver. Mijn moeder hield mij stevig vast, anders zou ik verdwalen in de drukte. Kwijt raken. Zij trok mij mee naar de uitgang van de Grote Bazaar. Ze was het houvast van mijn leven. Nu loop ik op de Grote Markt en mijn moeder is dood. Ik zou wel als een grote vogel willen terugvliegen, langs de gouden bergen, terug naar de heilige stad Masjhad.’
Ik vraag: ‘Waarom noem je de stad heilig?’
‘Heilige stad, want daar is de tombe van Imam Reza, de achtste Imam van de Shi’iten. Masjhad betekent ‘plaats van martelaarschap’. De tombe is heilig. Hij is heel groot en prachtig. Dit is de mooiste tombe die je kunt vinden. Er komen elk jaar miljoenen mensen bidden. De gouden koepel over de tombe steekt boven alles uit. Als klein kind zat ik daar in kleermakerszit en keek naar mijn handen. Zo.'
Habib houdt zijn beide handen voor zich, met de palm naar de hemel. 'Mijn moeder boven mij huilde. Ik wist niet waarom. Ik keek naar het gouden licht in mijn handen. Ik dacht: wat is dit? Wat is dit leven waard? Later leerde ik van Al-Halláadj, gestorven in 922: 'Ik heb jouw ziel gekneed in mijn ziel, net / als amber wordt gekneed met zachte muskus. / Als jou iets aanraakt, raakt het mij. / Nu ben jij mij; wij worden nooit gescheiden.'
Er zijn nog veel meer mooie gebouwen daar. De Goharshad Moskee en alle zuilengalerijen, het museum en de bibliotheek met unieke handschriften. Er is ook nog de tombe van Sheik Bahaï. Mooie scholen. Je hebt ogen tekort. Ik zou je Masjhad willen laten zien, maar kan niet. Masjhad is heel groot. Er woonden meer dan twee miljoen mensen. Nu nog meer. Er is voedings- en textielindustrie. De noordelijke gewassen zijn tarwe, gerst, klaver, suikerbieten, aardappels, erwten, bonen. En druiven, abrikozen, meloenen. Katoen. Saffraan. Er zijn mooie parken met vijvers. O, de Kooh Sangi vijver! Verderop is de tombe van de grote dichter Ferdowsi.’
Habib begint te reciteren, zangerig en klankrijk. Als hij zijn eigen taal voordraagt, wordt hij een andere man: groot, ernstig, mooi. Als hij Nederlands spreekt wordt hij kleiner, afhankelijk, minder gelukkig. Hij vertaalt:
'Kaiumers was de eerste op de troon van Perzië en hij was meester van de wereld. Hij trok de bergen in en kleedde zichzelf en zijn mannen met tijgerhuiden. Van hem kwam alle kostelijke voedsel en de kunst van het kleden, wat tot dan toe onbekend was. Mensen en dieren uit de hele wereld kwamen naar hem toe om hem eer te bewijzen en goede wetten van hem te ontvangen. Zijn glorie was gelijk aan de zon!'
10 Verraad
Habib onderwijst en zegt dat een mens pas kan bestaan, wanneer er een omgeving is die hem dat mogelijk maakt. De mens schept een ruimte om zich heen, die hem beschermt tegen bedreigingen van buitenaf. Zijn moeder is zijn eerste milieu, daarna zijn familie, de clan. Daarna is er het eigen gezin. Daarbuiten is de stad, de staat. Het mooist wordt de veilige sfeer wanneer het goddelijke eraan te pas komt. We zijn geborgen in Gods hand.
'Mijn staat heeft me verraden en nu kan ik mijn familie niet meer ontmoeten. Mijn moeder is gestorven en ik heb haar nooit meer gezien. Dat doet pijn.’
Habib vertelt over zijn geschiedenis, over Ali, neef van Mohammed, gezegend is zijn naam, opvolger van de profeet. Hij werd in 661 vermoord. De Shi’at Ali, de partij van Ali ofwel de Sji’iten, vond dat de opvolger, de kalief, gezocht moest worden in de familie van de profeet. Ali’s zonen Hassan en Husein waren de aangewezen kaliefen. De meerderheid van de moslims, de Soennieten, aanvaardde de overgang van het kalifaat naar de Omajjaden, de heersers van Damascus. Husein werd in 680 in een veldslag tegen de Omajjaden bij de Iraakse stad Karbala verslagen en gedood.
Er waren twaalf imams, dat zijn onfeilbare uitleggers van de islamitische openbaring. Net als de paus.
De twaalfde imam, de Mahdi, leeft in verborgenheid tot het einde der tijden. De goddelijke wet kan dan ook niet volledig worden gerealiseerd. Vanaf 1501 ging de geestelijkheid optreden als zaakgelastigde. Zij hief religieuze belasting voor goede doelen en voor zichzelf. Safariden waren Turks sprekende sji’iten van Iraanse afkomst. Het Sji’isme werd staatsgodsdienst, met Isfahan als hoofdstad.
In de negentiende eeuw was er strijd tussen de Osuli’s en Akhbari’s. De laatsten vonden dat de Koran en de tradities van de profeet en de imams, de akhbar, de enige rechtsbronnen waren. De Osuli’s beschouwden ook het menselijk verstand als een van de bronnen, osul, van het islamitische recht. Zij vonden dat de olama’s, de geestelijke leiders, het recht hadden om hun gezag in religieuze zaken te laten gelden. Zolang de twaalfde imam afwezig was, moest de meest onderlegde geestelijke als bron van navolging gelden. Er werd strikte gehoorzaamheid geëist, taqlid.
De Osuli’s wonnen.
Een plaatselijk geestelijke heet molla. Ayatollahs hebben invloed op de hele jurisprudentie. Groot-ayatollahs staan aan de top, al-’ozma. Zij zijn bronnen van navolging. Khomeini was nooit al-’ozma, maar hij noemde zich Imam, hoogste leider.
‘Wat dacht je', vraag ik, 'toen Khomeini in 1979 de vliegtuigtrap afkwam?’
Habib was blij. Er kwam een eind aan de overheersing van Mohammed Reza Pahlawi en zijn decadente kliek. De islamitische leiders bevrijdden de bevolking van neo-kolonialisme en moreel verval. Er kwam samenwerking tussen de geestelijkheid en de zakenwereld tegen het westen en het neo-kolonialisme.
De SAVAK, de geheime dienst van de sjah, had hem opgepakt wegens zijn werk voor de lerarenvakbond. De mannen sloegen hem uren achter elkaar en zeiden dat ze hem in de gaten zouden houden. Hij was blij dat die schurken weggejaagd werden, maar hij wist nog niet dat de nieuwe religieuze politie en de pasdaran, de revolutionaire soldaten, nog veel erger zouden zijn.
Het Sji’isme wil de zwakken verdedigen. De aanhangers voelen zichzelf onderdrukt als minderheid.
De sjah werd door Khomeini vergeleken met Kalief Yazid, de aartsvijand van de kleinzoon van de profeet, Husein.
‘Mijn arme land!' Habib legt uit dat het noorden onder Russische invloed was, het zuiden Brits. De olie is Irans rijkdom en pest. In de Eerste Wereldoorlog was er sympathie voor Duitsland, vanwege het Arisch verleden. Toen kwam de Pahlawi-dynastie. Reza Khan werd premier en twee jaar later tot Reza Sjah gekroond. De sluier werd afgeschaft. Hij wilde de rol van de Islam terugdringen. In 1939 sloot hij een verbond met Duitsland. Ze waren het eens over het belang van een sterke leider. In 1941 moest de sjah aftreden, gedwongen door de geallieerden. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Mohammed Reza en de Amerikaanse invloed nam toe. Het communisme werd tot vijand verklaard, de olie geprivatiseerd. De landbouw moest ontwikkeld worden.
Mossadeq was een nationalist, die vocht voor zijn land tegen de buitenlandse invloed. De olie werd weer genationaliseerd. Hij kwam in conflict met de pro-westerse sjah en verdween drie jaar in de gevangenis. In 1957 werd de geheime dienst, de SAVAK, opgericht. De sjah wilde landhervormingen doorvoeren. Hij wilde kiesrecht voor vrouwen. De bedrijven moesten weer in privé handen komen. Hij had veel aandacht voor verbetering van het onderwijs.
'Daar ben je toch mee eens?'
'Ja en nee. Het ging ten koste van de islamitische traditie van geestelijke waarden. Er kwam te veel ruimte voor egoïsme van een kliek die zich wilde verrijken.'
Khomeini keerde zich tegen de invloed van het westen en tegen vrouwenemancipatie, tegen de landhervorming. Hij werd gearresteerd en leefde daarna veertien jaar in ballingschap, eerst in Turkije. Na zeven maanden vertrok hij naar Najaf in Irak. De sjah vroeg Irak uiteindelijk hem weg te sturen. Khomeini ging naar Frankrijk, maar na vier maanden werd hij juichend binnengehaald in Teheran.
Economisch ging het aanvankelijk goed onder de sjah, maar de kloof tussen arm en rijk werd groter. Mensen kwamen in opstand tegen de modernisering en de sjah reageerde met nog meer onderdrukking.
Na de terugkomst van Khomeini sprak de bevolking zich in een referendum uit tegen de monarchie en voor een Islamitische republiek. Er kwam een nieuwe grondwet. Artikel twee proclameerde het geloof in één God. De mens is onderworpen aan zijn wil. Een Revolutionaire Raad formuleerde en controleerde de nieuwe wetten. Revolutionaire rechtbanken moesten afrekenen met het verleden. Een korps van revolutionaire gardisten bewaakte de orde. Alcohol en prostitutie werden verboden. De Verenigde Staten werd de Grote Satan. Het socialistische Ba’ath-regime in Irak was de Kleine Satan.
Er was een linkse islam die niet aan klassen gebonden wilde zijn. Het land is rijk, maar er profiteren te weinig mensen van. Twee derde van de bevolking leeft onder de armoedegrens. De bureaucratie is volkomen corrupt. De linkse beweging werkte even samen met Khomeini in de hoop dat hij voor het gewone volk opkwam, maar al gauw bleek de macht van de bezitters sterker. De ‘socialisten’ werden uitgeschakeld.
In Iran werd het streven van de PLO populair, compleet met aanslagen en terrorisme. Israël werd de grote vijand. Westerse muziek werd taboe verklaard. Vrouwen mochten geen westerse kleding dragen, zich niet opmaken en moesten zich overigens gedeisd houden. Het westen maakt van de vrouw een hoer, volgens Khomeini. Dat is de opvatting van de religieuze leiders en van het volk . Omdat de hormonen kruipen waar ze niet gaan kunnen, is er zoiets als een tijdelijk huwelijk, dat duurt van tien minuten tot 99 jaar, naar keuze. Dat kun je gelegaliseerde prostitutie noemen. Polygamie is na ‘79 weer toegestaan, voor mannen die het zich kunnen veroorloven.
Alleen brave studenten mogen naar de universiteit.
‘Farzaneh komt uit een Zoroastrische traditie. Er zijn nu nog maar heel weinig mensen die de leer van Zarathoestra aanhangen, 0,02%. Na de komst van de Arabieren vluchtten zij naar Bombay.’
Ik vraag Farzaneh naar haar opvoeding. Ze weet van de filosofie van Zarathoestra niet veel, alleen dat het te maken heeft met goed en kwaad, licht en duister. De verantwoordelijkheid van de Zoroastriërs voor de wereld is veel groter dan van de Christenen. In de kosmos woedt de strijd tussen de God van het goede en de God van het kwaad op het scherp van de snede. Elke daad van de gelovige kan de wereldbalans doen uitslaan naar goed of kwaad.
‘Er was veel aandacht voor vuur. Dat herinner ik me. Wij werden veel vrijer opgevoed. Er was geen verschil tussen jongens en meisjes. We hoefden geen hoofddoek te dragen. Later natuurlijk wel, op straat, zelfs de chador. Ik ben ook moslim. In Iran is iedereen moslim, maar later heb ik begrepen dat het bij ons anders was. Toen ik trouwde, hoorde ik dat mijn opa uit Rusland kwam. Hij was heel groot, heel blond. Hij was Gol. En toen heeft Habib dat uitgezocht. Met Gol bedoelden ze dat hij niet gelovig was, dat hij niet moslim was. Wij mochten dansen. Mijn vader was kunstenaar. Heel open, vrij. Altijd goed doen. Goed over mensen praten. Geen slechte dingen zeggen. Van geen van mijn broers heb ik ooit lelijke woorden gehoord. Dat mocht niet van mijn vader.
Mijn vader ging alleen in religieuze maanden naar moskee, meedoen, helpen of versieren. Sociaal werk, organiseren. Daar was hij ook heel goed in.
'Hou je je aan de ramadan?', vraag ik.
'Wel ramadan. Waarom? Gewoon, zo was ik opgevoed. Vond ik prettig. Vasten. Vijf keer bidden. Niet regelmatig.
Alles wat je doet, wat je produceert, is bewust worden, bewust worden van jezelf en zorgen dat je een goed mens wordt. Dat is voor mij islam. Bidden doe je voor jezelf, vasten doe je voor jezelf, aalmoezen voor andere mensen. Geen varkensvlees eten. Ik lust het niet, maar nu weet ik ook dat het niet gezond is. Heel veel dingen uit het geloof hebben een goede reden.
Ik geloof in God, maar niet als persoon. Ik weet niet. God is iets waar we naar moeten streven. Ik geloof niet letterlijk in het verhaal van Adam en Eva. Ik weet dat er iets anders bestaat dan deze wereld. Ons leven heeft een bedoeling. Ik geloof niet in een hemel boven ons. In de hemel wordt ziel van ons lichaam bevrijd. Of de ziel iets met mij nu te maken heeft? Voor een deel. 'Nafs' betekent ziel èn zelf. Ik ben een mogelijkheid voor de ziel. Bij mijn dood is dat afgelopen.
Je hart moet goed zijn. Geloof moet in je hart zijn. Dat heb ik altijd van mijn moeder geleerd. Nee, ik ga niet naar de moskee. Er gaan niet veel vrouwen naar de moskee. Het goede van de islam probeer ik na te leven. In onze cultuur is iedereen moslim; je bent allemaal onderworpen aan God en je moet goed zijn voor je naaste. Of ik in een leven na dit leven geloof? Ik weet het niet. Ik denk dat als ik dood ga, ik er niet meer ben, maar er zal wel iets van mijn energie blijven bestaan.’
Habib beluistert haar geduldig, valt haar niet in de rede.
11 Nacht
Habib vraagt wat ik van zijn gedichten vind.
Ik begin aarzelend.
‘Je gedichten in het Nederlands hebben een Perzisch karakter door de keuze van de motieven. Dat kan ook bijna niet anders, want je bent doordesemd van de Perzische literatuur, die zangeriger, mystieker is dan de Nederlandse. Ik vind je gedichten ouderwets wat het gevoel betreft. Het lijkt wel of je bent blijven steken in de veertiende eeuw, al is in de klassieke Arabische poëzie het metrum en het rijm van belang. Ik heb huiswerk gemaakt, omdat ik niet veel, bijna niets, wist van de Perzische literatuur. Ik kende alleen Omar Khajam een beetje.
Veel literatuur werd geschreven ter verheerlijking van de heersende klasse en daar behoorde jij toch ook toe. Jouw literaire opvoeding werd bepaald door de klassieken. Op de universiteit heb je natuurlijk geleerd dat de dichters in de vorige eeuw veranderden onder invloed van het Westen.
Ze lieten rijm en metrum los. Ze vonden dat de inhoud de vorm moesten bepalen en niet andersom. Ik heb bijvoorbeeld Nima Yushij gevonden, de eerste dichter die vrije verzen schreef. Hij wilde ook eenvoudiger taal gebruiken, niet meer de plechtige literaire taal van de hogere klassen. Dat zal wel invloed op jou hebben gehad.'
Habib kijkt me verbaasd aan. 'Hoe weet je dat allemaal?'
'Dat is niet zo moeilijk. Op internet en in bibliotheken kan iedereen dat gemakkelijk vinden. Het is niet elitair, iedereen kan er bij.
Ik las dat Nima leefde onder de dictatuur van Reza Sjah. In zijn gedichten gebruikt hij woorden als 'nacht' voor de duistere politieke situatie en 'ochtend' als een symbool van de komende vrijheid.
Hier heb ik een voorbeeld overgenomen.' Ik rommel in een mapje met aantekeningen.
'Het is nacht
een donkere nacht die bij zijn stemming past.
Op de tak van de oude vijgenboom
zingt de kikker, kondigt steeds
storm en regen aan. En ik
verzink in gedachten.
Het is nacht
en de wereld lijkt een dode in zijn graf.
Opnieuw verzink ik in gedachten:
- als er overal regen valt?
- de wereld als een boot op het water drijft?…
In deze nacht die het donker bracht
vraag ik me af hoe het ons zal vergaan in de
morgen?
Als de ochtend vanachter de berg verschijnt,
zal hij het gezicht van de storm verbergen?'
'En hier een paar regels van Ahmad Shamlu:
' … en ik draag het zware stenen rijm op mijn schouders
in de gevangenis van de poëzie sluit ik mezelf op
als een beeld gevangen in zijn ingelijste raam.'
Ik heb ook gezocht naar teksten die lijken op die van jou. Dit is van Sohrab Sepehri. Hij schrijft met een bijna mystiek gevoel voor leven en werkelijkheid:
'In deze duisternis
open ik de deur naar het oude gras
naar het goud dat we waarnemen op de muur van de mythe.'
'Ja', zegt Habib blij. 'Sepehri is beïnvloed door de traditie van de oude Perzische Sufi-dichters.'
'Ik herken jouw thema's: ballingschap, reizen, zoektochten en het verloren paradijs van de jeugd.'
'Waarom zoek je dat allemaal op?'
'Je dwingt me er toe. Jij stuurt gedichten en je wilt weten wat ik er van vind. Dan moet ik toch een beetje weten in welke traditie je staat?'
'Maar waarom doe je voor mij? Ben je toch vriend?'
Nu word ik verlegen. 'Je hebt me geraakt met je hartstocht en melancholie. Geraakt, ja, beter kan ik het niet zeggen. Maar terug naar je eerste vraag. Wat vind je van mijn gedichten?
In jouw Nederlands vind ik de klassieke vorm niet. Je regels zijn ultrakort, terwijl in de oude poëzie de regel heel belangrijk is, nog belangrijker dan het gedicht. Elke regel is een mooie kraal die aan een ketting geregen wordt. De ketting is minder belangrijk dan elke kraal.
Hier heb ik bijvoorbeeld van Ibn Ar-Róemi:
'Berisp mij niet! Dat draagt slechts tot mijn rampspoed bij;
ga toch niet verder dan een mild verwijt!
Niet iedereen die zadels erbij neergooit is verliezer,
niet iedereen die zadels vastgordt is een winnaar.
Actie is soms verstandig, maar het leven is een kostbaar goed:
't is onverstandig het voor wensen te verkopen'.
Dat zou je je trouwens mogen aantrekken.'
Habib vertelt over de ontvangst in Nederland. Hij had psychologie gestudeerd. Aan de universiteit werd hij met scepsis ontvangen. Masjhad? Waar ligt dat? Is dat een dorp? Is er een universiteit en zo ja, stelt die iets voor?
Habib zei dat hij colleges had gehad van een hoogleraar die in Amerika was opgeleid, maar dat mocht niet baten. Wist hij wel wie Freud was en Jung? Hij hoefde zich geen zorgen te maken over de studie hier. Hij mocht beginnen in het tweede jaar. Hij protesteerde veronwaardigd: ‘Ik ben afgestudeerd!’
Eerst maar eens Nederlands leren en dan zien we wel verder.
Habib verloor zijn geduld en besloot elders emplooi te vinden. Het werd een studie Islamologie. Tenslotte kende hij de Koran zo’n beetje uit het hoofd. Hij rondde daar zijn studie af met een doctoraal. Het Arabisch was geen probleem, maar het Nederlands wilde niet vlotten. Er is niet alleen een taalprobleem; in zijn hoofd buitelen de gedachten over elkaar heen. Habib spreekt zorgvuldig en snel, maar blijft grammaticale en vooral idiomatische fouten maken. ‘Hoe kan?’ zegt hij als hij ‘geslaan’ zegt in plaats van ‘geslagen’. ‘Ik ben al zo lang in Nederland.’ Zijn dochters spreken vlekkeloos Nederlands. Habib verwijlt bij de Perzische boeken.
Op een dag kwam er een aantal meters boeken uit Iran, opgestuurd door een vriend. Habib vertelde erover. Hij had tranen in zijn ogen, bladerde van achteren naar voren en zei: ‘Mijn boeken! Ik ken ze uit mijn hoofd, maar nu kan ik ze weer lezen!’ Zijn dochters keken afstandelijk. Hun vader had hun geleerd Arabisch te schrijven en te lezen, maar het was voor hen een exotische taal.
Toen ik bij Habib was, kwamen zijn mooie dochters binnen om geld te vragen voor ijs. Of ik ook iets wilde. Ze gingen naar MacDonald. Ik had geen behoefte aan soft ijs, maar ik mocht niet weigeren.
'Doe maar' zei Habib met klem. 'Voor gezelligheid.'
Of ik chocola of caramel wilde? Caramel dan maar.
Even later kwamen ze terug met plastic coupes, één voor de gast, één voor papa. Ik verbaasde me over de tegenstelling tussen deze produkten en het interieur. Op tafel stonden schaaltjes met Perzische lekkernijen. Er waren ook gedroogde moerbeibessen, wit en zoet. Farzaneh zei dat mensen met suikerziekte die gebruikten.
12 Apart
'Ik ben geboren in stadje, heel oud, duizenden jaren oud en daar is begraven een bekende dichter-schrijver-mysticus, daarom ben ik mystiek geworden, door hem. Sheik Ahmad Djam, dat betekent glas. Hij is dronken door Gods liefde. In de mystiek komt glas en wijn heel vaak voor, maar niet wijn met alcohol, de wijn is anders in mystiek.'
Habib begint in het Perzisch te reciteren en vertaalt:
'Wij dronken, denkende aan de geliefde, wijn, waarmee
wij dronken waren nog vóórdat de wingerd was geschapen.
De volle maan is haar tot glas, zijzelf een zon; door een
maansikkel rondgebracht - bij 't mengen schijnen vele sterren.'
'Dit is moeilijk. Ik moet het uitleggen: de geliefde is de profeet; de wingerd is de wereld, door God geschapen. Het woord 'wijn' is vrouwelijk in Perzisch. Wijn wordt vaak gemengd met water en dan komen belletjes; vergelijken met sterren. De wijn wordt rondgebracht door slanke schenker. Dit is van Ibn al-Fárid, grote mystieke dichter.
Van een kant haal ik alles door elkaar, ik ben apart. Anders dan vrienden, maar een verhaal heeft twee kanten. Als je mijn vrienden er bij haalt of mijn kennissen, zij zeggen: ‘Apart, ach, hij is gek, hij is niks. Hij denkt hij is beter.’ Nee, niet beter of slechter, maar ik denk anders, ik voel anders. Ik maak anders mee. Ik ben sha'ir, dichter. Vroeger was de sha'ir een waarzegger. Nu niet meer. Jij kijkt naar een kaars. Ik kijk ook, maar ik kijk anders, ik zie anders. Daarom maak ik gedichten en ben ik met Perzisch bezig en Nederlands, maar toch kom ik wel uit. Eén van de dingen die ik draag bij mij iedere keer is mijn autobiografie. Waarom ben ik geboren? Wat doe ik hier in deze wereld? In mijn hoofd en in mijn hart, ik heb eerder gezegd. Jij hebt gelezen. En als ik jou vertel dat iedere dag in de ochtend als ik naar mijn werk ga, naar de faculteit, of het instituut, dan ben ik bang of voorzichtig, fiets ik heel voorzichtig, dat ik niet onder auto kom. Niet om dood te gaan, nee als ik dood ben, in mijn filosofie, als ik dood ben, ik ben bevrijd, alles.'
Hij reciteert en vertaalt:
'O ziel, als ik uit vrees voor jou niet huil,
wie zal er huilen op de Laatste Dag?
O ziel, dáár is het Huis, geen tijdelijk
verblijf! Dus maak alleen dat Huis jouw doel!'
'Dat zeggen alle echte gelovigen, ook in Nederland.'
Habib kijkt mij even stil aan. Ik zie hem denken: ja natuurlijk. Waarom jij niet? Maar hij vraagt het niet.
'Maar nee, voordat autobiografie uit mijn hart gaat in mijn hoofd en op papier komt, wil ik niet dood. Is jammer als niet gebeurt. Omdat, als ik dit op papier zet, dan zeggen mensen ‘hé, dat is ook een leven, een soort leven. Dat is apart, dat hebben wij nooit gedacht!’ Normale mensen zeggen: ‘Ja, ik heb genoeg meegemaakt. Ik ga naar Dennenoord in Zuidlaren of ik ga gewoon rust nemen, slapen op een bed.'
Maar nee, ik wil juist nog meer actie en actie. Dat draag ik iedere dag en van één kant ben ik heel blij, van andere kant heeft het twee nadelen, is heel vervelend, door mijn proefschrift en door andere activiteiten, huis, gezin, pijn, verdriet. Midden in de nacht zit ik in mijn kamer en denken. Dat kan ik niet op papier zetten. Dat heeft twee nadelen, dat is één: vergeet ik sommige data, of sommige dingen misschien, terwijl ik heel goed geheugen heb, jij weet het, ten tweede, dat is vervelend als jij niet schrijft. Als jij schrijft, dan ben je bevrijd en je hebt iets aan de wereldliteratuur gegeven.
Mensen gaan in fictie zoeken, maar ik heb het allemaal meegemaakt. Ik hoef niet geïnspireerd worden, het komt uit mij zelf, door Farzaneh, door mijn hart, mijn filosofie, mijn God, door mijn achtergrond, wat ik meegemaakt heb. Dus dat is jammer. Wat zorgelijk is, niet goed woord, maar wat mij zorgen geeft, is dat verhaal. Ik wil liever zelf schrijven, maar als ik per ongeluk dood ga, dan moet jij schrijven. Jij weet heel veel. En Farzaneh heb je ook nog.'
Habib draait zich om en kijkt naar de wand waar stapels boeken liggen.'
'Zie je die boeken? Die heb ik net gekregen, ongeveer honderdvijftig kilo boeken. Die zijn allemaal, de meeste zijn mijn eigen boeken.'
Hij staat op en zoekt in de stapels.
'Hier bijvoorbeeld, als je naar dit kijkt, dit zijn niet zo maar boeken, kijk dit, dit heeft mijn stempel. In Perzië is eigen bibliotheek van Habib en dan dit, de datum, dit is zevenhonderdzevende boek van mij. Ik had ongeveer tweeduizend boeken. Allemaal ‘gone with the wind’.'
Zelden hoor ik hem Engels spreken, maar deze woordgroep heb ik eerder van hem gehoord. Hij vergezelt haar met een theatraal wegwerpgebaar.
'Door de overheid, heeft alles kapot gemaakt, maar een vriend van mij heeft mij toegestuurd. Als ik dit in mijn handen heb, dat is vijfentwintig jaar geleden ah! '
Hij slaakt een lange jammerkreet en de volgende zin wordt met dramatische pauzes en klemtonen uitgesproken.
'Toen dít binnenkwam, ik was helemaal gék. Mijn vriend schreef: ‘Als je dit ontvangt, als het niet wordt tegengehouden, alsjeblieft, niet alle nachten lezen.’
Mijn vriend weet: ik ben apart. Hoe vaak gebeuren dat soort dingen in ons leven?’
Hij pauzeert even, maar verwacht geen antwoord. En dan raapt hij zich samen.
‘Van andere kant ben ik heel systematisch.'
Met een geroutineerde beweging haalt hij een papiertje uit de borstzak van zijn witte hemd.
'Kijk, altijd pen en papier. Kijk, hier staat: allochtoon. ‘allos’ betekent ‘andere’; ‘chthon’ betekent ‘aarde, land’. Dat soort dingen kom ik tegen en dat schrijf ik op. Hier, ander woord: ‘Probleemstelling’, gebruik ik voor mijn proefschrift. In Bratislava moet ik een betoog houden in het Engels, met powerpoint en al. Over twee weken.
Kijk, hier staat ‘clementie’. Ik was in gesprek met mijn promotor. Hij zegt: ‘Habib, hier moet je clementie hebben.’
‘Wat zeg je?’ vroeg ik, ‘Is dat Arabisch?’
‘Nee’, hij zegt, ‘betekent geduld.’
Ik weet niet genoeg. Ik kom op mijn kamer en ga Van Dale raadplegen. Hij zegt ‘betekent ‘welwillendheid’'. Dus dat soort dingen heb ik altijd. Een collega zei: ‘Ik was paranimf.’
'Wat is dat nou, paranimf?' , vroeg ik.
Hij zei: ‘Weet je dat niet? Als iemand promoveert, hij heeft paranimf, net als bruiden, getuige.’ '
Het papiertje verdwijnt in de borstzak.
'Dus ik heb alles bij me. Ook gedichten. Van één kant ik ben chaoot, lijkt zo, alles door elkaar, maar van andere kant, ben ik allemaal, hoe heet dat, systematisch. Jij hebt spijker op de kop geslaan, zeg ik goed? Geslagen, hoe komt dat? Na zoveel jaren heb ik nog niet geleerd! Alle goeie dingen komen later. Jij zei... Ik ben jou tegengekomen in A. Jij bent onder indruk van alles wat ik onthou, op een rijtje zet. Ja, ik durf niet te zeggen. Ik kan mij niet voorstellen. Jij bent onder indruk van, misschien op andere manier, literair of filosofisch, dichter, mysticus. Gevangenis meegemaakt. Dit meegemaakt. Vluchten, alles en alles. Gemarteld. Jij zei dit allemaal en dan: jij kwam hier.’
Farzaneh vraagt of we iets anders willen drinken: water of fris. Er komt vruchtensap in hoge glazen. Een karaf zet ze naast de glazen.
Ik vraag: 'Vertel eens over je vader.'
‘Mijn vader had vijf huizen in een straat. Of zes. Grote tuin. Landerijen, alles. Mijn vader ging jagen. Gazellen. Kan ik mij goed herinneren. Mijn moeder maakte soep van. Tortelduiven en zo.
Op zes jaar ben ik naar school gegaan. Vijf jaar, toen begon ik met studie. Dat is traditie. Koran leren en gedichten uit het hoofd leren. Ik herinner me dingen vanaf bijna vijf. Tot vier en een half is een soort droom. Beelden, met mijn moeder op straat. De koets met paarden. Een dakje, zo open en zo dicht.'
Ik zie het voor me, een ouderwetse, kleine, zwarte koets, waarvan Habib de kap omhoog doet en omlaag.
'Eigen paarden en koetsen. Mijn vader was rijk. Ik niet. Ik ben apart. Ik zei: 'Waarom moet allemaal, met bedienden? Als in biografie van Boeddha.'
Hij controleert of ik het begrijp.
Ik zeg: 'Franciscus ook.'
'Boeddha liet alles achter en ging weg. Je moet loslaten. Uiteindelijk had mijn vader niet veel meer. Alle boerderijen weg naar instanties van goede doelen.'
'Afgenomen door de troepen van de sjah?'
'Een deel wel.Later heeft hij het zelf gedaan, vrijwillig, in de tijd van Kohmeini.
Vader van mijn moeder was koopman. Hij kwam uit Herat, vestigde zich in Masjhad, allemaal winkels, bazar. Ik heb een zijden doek uit China van mijn moeder gekregen, een lievelingsding van mijn moeder. Voor zij overleed naar mij toegestuurd. Mijn grootvader stuurde de kamelen naar China. Hij had karavanen. Mijn moeder heeft van haar moeder gehoord, op gezag van haar moeder, zo zeggen we in wetenschap van Islamologie, overlevering zegt, ooit heeft hij probleem gekregen, ongeluk. Veertig kamelen gingen dood door sneeuw en door ijs. Zij zijn uitgegleden. Toen begon hij in de bazar. Ik heb heel veel van mijn moeder gehoord. Zijn achternaam is ook zakenman, meneer zakenman. Dat ging toen zo met namen. Net als in de tijd van Napoleon. Hoe heet jij? Jan. En verder? Niks? Waar kom jij vandaan? Van het veld? Jij heet: Van het Veld. Van mijn vaders kant zijn allemaal geleerden. Zij kwamen uit Kashmar. Mijn vader ging naar Torbat-e Jam. Eén van mijn grote wensen is daar komen en huilen bij die Sjeik. Daar wil ik begraven worden. Daar heb ik een huis. Heeft mijn vader mij gegeven. Dan wil ik daar gewoon blijven. Eenzaam worden, kluizenaar. Dat is mijn geboortehuis. In mijn geboortebewijs staat Kahsmar, maar ik ben niet daar geboren. Heeft mijn vader geschreven.
Ik hou veel van mijn moeder. Zij leeft nog in mij. Ik was lieveling: van haar en mijn vader was ik de jongste.'
Farzaneh onderbreekt hem. 'Zijn moeder zei: ‘Al mijn kinderen zijn een ring, maar Habib is de steen van de ring.’
Habib probeert bescheiden te glimlachen. Dan kijkt hij weer ernstig.
'Mijn vader had twee vrouwen. Was gescheiden. Moeder was eerste. Mohammed heeft ooit gezegd: ‘Een van de ergste geóórloofde lélijke dingen bij God is scheiden.’'
Hij haalt diep adem.
'Mijn vader moest op bedevaart naar Mekka en dat was midden in augustus. De Arabische kalender verandert met de maan. Mijn vader ging naar mijn opa, naar zijn vader in Kahsmar en hij zei: ‘Vader.’ Dat is een gebruik in Perzië. Als je een lange reis maakt, ga je naar je vader en je zegt ‘Je moet mij vergeven’. Hij zei: ‘Vader, je moet mij vergeven als ik fout gedaan heb.’ Hij was veertig jaar.
‘En nu ga ik naar bedevaart. Ik hoop dat als ik terug kom, u nog zie.’
En mijn opa, een geleerde, een heel wijze man, zei tegen mijn vader: ‘Kind, moet je luisteren. Als jij terugkomt en ik nog leef, zien wij elkaar. Dat is geen probleem. Maar als jij terugkomt en ben ik er niet, het is ergens dat wij elkaar nog een keer zien.’
En dit is ook altijd bij mijn vader bijgebleven. Ook bij mij. Dus ik heb heel veel traditie van mijn vader en mijn moeder meegekregen. Van mijn moeder over haar geboorteakte, geboortebewijs. Er staat: 'geboren in 1300', volgens Perzische kalender, maar dat klopt niet. Was vier jaar eerder. Maar geeft niet. Mensen zeiden: 'Wanneer geboren? 1300? Geeft niet, vul maar in. Is van overheid. Ah, overheid, komt niets goeds van.'
En toen mijn vader terugkwam, was mijn opa dood. Dus hebben elkaar niet gezien. Mijn vader wordt vierennegentig. Ik ben negenenveertig; hij is vierennegentig. Omdraaien. En dan, toen hij, mijn vader, in Mekka was, ben ik geboren. Maar voordat ik geboren was - anders moet je mij corrigeren - ik let op de Nederlandse taal, grammatica - mijn moeder droomde. Let op, daar komt het! Mijn moeder droomde dat zij een dochter heeft gekregen. In droom zij zag, zij was bewust dat zij zwanger was en zij zag, zij is bevallen en heeft een dochter gekregen. Nee, sorry, ik zeg niet goed. Mijn moeder heeft mij verteld, toen zij zwanger was en mijn vader in Mekka, zij droomde en in haar droom zij zag een paar heiligen, vrouwen, met een soort, trouw-, hoe heet, bruidsjurk, heel apart en allemaal licht. Ze kwamen naar haar toe, glommen allemaal heel mooi en netjes en zij zeiden een beetje in de gebiedende wijs, of anders, ik kan niet goed vormgeven, ik zoek naar woorden, een soort bevelachtig of dominant, vriendelijk, maar ook streng, zij zeiden: ‘Jij krijgt een zoon en jij noemt hem Habib.’ Zij zei: ‘Nee hoor, ik krijg een dochter, mijn telling, mijn kilometertelling als je noemt, omdat zij acht kinderen had, vier gingen dood en zij zegt: ‘Mijn beurt is aan een dochter, ik ben aan een dochter toe, want ik heb zo en zo veel kinderen, zonen.’ Ze zeiden: ‘Je hebt gehoord wat wij zeiden. Jij krijgt een zoon en jij noemt hem Habib, verder niet.’ En zij zei: ‘O, okay, dankuwel, okay, is goed. Ik zal naar jullie luisteren.’ En toen ben ik geboren. Een zoon, Habib. Dat is erg mooi, vind ik. En Habib betekent ‘vriend’. Is Arabisch, maar gebruiken wij. En dan kwam mijn vader en mijn vader zei: ‘O, een kind, gefeliciteerd hè. Wat is het verhaal?'
En mijn moeder vertelde mijn vader: ‘Wij hebben een kind, wij noemen hem Habib, maar geen geboortebewijs, nog niet. Net geboren, vers van de pers.'
En zij heeft eerlijk gezegd: ‘Ik heb zo gedroomd.’
Vader zegt: ‘Jij moet doen, het waren heiligen.’
Zij waren religieuze mensen. Mijn vader nog steeds. En hij zegt: ‘Wij moeten niet wijken. Wij noemen hem Habib.’
Ik had geen geboortebewijs. Mijn vader stuurde veel later een brief naar zijn broer: ‘Krijg een geboortebewijs voor mijn zoon, toen was ik al bijna een jaar. Ik kreeg geboorteakte met voorvoegsel S. Dat betekent afstammeling van Mohammed, net als graaf in Nederland. Of baron. Baron? Betekent ‘heilige’, letterlijk ‘van de heer’.
Het maakt mij niet uit. Ik kijk naar het gedrag van de mensen. Niet naar afstamming. Maar goed.
Dat is wel status in Perzië, in Irak ook. Dus zo begon het. Ben ik verzegeld eigenlijk.’
Farzaneh zegt: ‘Jij bent ook een lieveling van je vader en van je moeder. Van mijn moeder ook. Het was altijd Habib!’
Ze kijkt hem liefdevol aan. Hij antwoordt niet, blijft ernstig kijken.
‘Waarom mijn ouders uit elkaar gingen. Ik kon niet beseffen dan, omdat als een vijf-, zesjarig kind, ik kon niet zien, maar ik zag, ze hadden een beetje ruzie enzovoorts, maar ik heb niet alles gezien, of kan ik niet herinneren, maar ik blijf altijd eerlijk. Jij zei ooit tegen mij, ‘jij bent eerlijk’, misschien kan ik straks uit jouw eigen mond horen. Dat vind ik beter. Jij moet corrigeren. Jij zei: ‘Je bent eenvoudig en eerlijk en melancholisch en open.‘
Ik zeg altijd als een wetenschapper en als eerlijke man - ik weet niet of ik ben - maar goed, ik zeg altijd: alle verhalen hebben twee kanten. Als ik naar mijn moeder luister, mijn vader is groot fout geweest, maar niet vreemd gegaan, nee, dat niet, maar niet goed enzovoort. Maar als ik naar mijn vader luister, mijn moeder heeft schuld. Maar niet vreemd gegaan. Dat gaat niet. Dat echt niet. Het ging over kleine dingen, over gedragen, over traditioneel, weet ik allemaal.’
Farzaneh zegt: ‘Je vader was streng. Moeder was van een heel sociale familie, sociaal en cultuurverschil.’
Habib knikt.
‘Twee culturen in één land. Afkomst van een geleerde en religieuze familie en hoe heet dat? Calvinistisch. Islamitisch-calvinistisch. Jij denkt, dat is alleen in Nederland, maar nee. Zwaar leven en sober. Mijn moeder komt uit een hele open familie. Met China en alles. Een huis vol, iedere dag komen er mensen eten en meer dan dat. Dertig mensen bij elkaar eten.
Mijn ouders lagen elkaar niet, uiteindelijk. Maar ik vond erg jammer en mijn vader heeft het mij verteld. ‘Habib, ik wil jou wat vertellen.’ Hij zei af en toe sommige dingen tegen mij, ik meen dat hij tegen andere kinderen niet zei. Hij zei: ‘Ik heb fout gemaakt. Als ik beetje geduldig was, was de periode over en wij waren nog bij elkaar.’ Grote openbaring, als ik goed zeg. Omdat nooit dat soort dingen gezegd wordt.
Zijn tweede vrouw is ook familie van ons.
Dan kwamen wij in Masjhad en dan werden wij door hem grootgebracht eigenlijk. Eerst bij mijn moeder, bij haar vaders huis, gewoon origine gebleven van ongeveer 150-200 jaar oud, huis. Heel groot. Die was zetel van de karavaanhouder. En daar gebleven. Daarna naar mijn vader met die tweede vrouw. Maar wij mochten naar mijn moeder toe. Elke dag mocht ook, maar kwam jij niet aan toe, maar elke week wel. Vrijdag is vrij in Perzië. Dan naar moeder toe, met mijn broer. Toen was ik zeven jaar, ongeveer klas twee, groep vier, en dan mijn broer was drie jaar ouder dan ik en had ik nog twee broers en dan kwamen de kinderen van de tweede moeder in de wereld. Nooit ruzie gehad. Nog steeds. Grote familie. Broer van mijn vader heeft twaalf kinderen en ander elf.’
Het is al laat geworden. Ik neem afscheid en rij alcoholvrij naar huis. Habib wuift me lang na. Hij staat op straat onder een lantaarnpaal. Ik zie zijn Perzische gezicht, met bril, zijn snor keurig in model. Zijn bovenlip lijkt een kleine inkeping te hebben, zodat je altijd iets ziet van de witte boventanden.
13 Pet in de lucht
Een week later zit ik aan de keukentafel. Misschien moet ik schrijven: eettafel, want de eetkamer herbergt een aanrecht en kookgerei. Farzaneh zet koffie voor me neer. Habib drinkt thee.
Ik vraag: 'Hoe was het vroeger, toen je klein was?'
‘Wij speelden, ook met mijn broer thuis, buiten, met kinderen, maar wij waren altijd een beetje bijzonder, uitzondering; apart gehouden denk ik, omdat er een sfeer in ons gezin hing, die een mengeling was van de zakenman van één kant en die heiligen en geleerden van mijn vaders kant. Dus daar, bij de kinderen buiten, hoorden wij niet echt. Wij lazen veel. Wij moesten veel denken. Bijvoorbeeld: kwam mijn oom uit Kashmar naar Masjhad en hij was ook geleerde. Hij was docent in Arabische taal. Een andere oom was ook hooggeleerde in Arabisch, maar zonder papier. Hij ging in Syrië met alle mensen discussiëren over allerlei dingen, vooral theologie, dus die kwam bij mijn vader en ik hoorde niet over auto of over dit en dat, over handelen, over kopen en verkopen, maar over dit boek en dat boek, ‘heb jij dit gelezen? heb jij dat gelezen?’, terwijl zij ook bezig waren met boerderij enzovoort, maar toch, voornaamste wat ik hoorde was boeken, dus ik wist niet anders. Als wij naar buiten gingen, ze zeiden ‘o,o’. Wij maakten andere dingen mee. Andere kinderen waren anders, zij speelden alleen maar buiten.
Op de boerderij speelden wij, hele zomer, paarden, hooi, af en toe slangen. Ken jij cobra? Heeft andere naam, cobra, brilslang. Ik kan goed herinneren. Ik was in het hooi aan het spelen met mijn broer, ik hoorde sssjjhhh, geluid, zo, ssjjhhh, dat was... Ik zei tegen mijn broer, ik was toen dertien, veertien jaar: ach niks van aantrekken. Op eens, midden in het hooi, sssjjhhh. Giftig, ja zeker! Direct dood, denk ik. Er was nog een andere slang, ik weet niet hoe hij heet in Nederlands, een soort boa-achtig, maar kleinere vorm, drie meter of zoiets en ooit hadden wij een bed, in de tuin. Wij hadden een grote tuin en dan hoorden wij een schreeuw ‘Aah!’, wat is dat? Hij ging naar binnen, gewoon op bed. Wij hadden een bed met hout en daarop matras. Slang gewoon op matras. Liggen slapen. Dat soort dingen. Maar wij hadden knecht, hoe noem je dat, knechten, nee, is niet goed, is een beetje onderdanig, bediende, werknemer, verzorger. Achter die slang aan op het hof. En dan gaat die mond open en dan doen ze een speciale kleding, die schaapherders dragen - als de schaapherder met schapen weggaat. Morgenavond komen ze terug om te melken en ze overnachten in de woestijn. Had mijn vader ook daar, dus speciale kleding, maar niet van wol, dik, speciaal soort jas, maar heel dik, kon jij niet vouwen, maar zo, recht, en dat deden ze in tanden van de slang en dan lieten ze hoofd los. Hij bijt en dan trekken en dan komt gif eruit. En dan was hij onschadelijk en konden we spelen. Maar als hij draait om je nek, jij gaat dood. Je moet oppassen. Hij springt naar jouw nek en hij is heel slim.
Dus dat is spelen. In zandberg ook en in bergen lopen, met kamelen, springen op kamelen. Mijn vader liet ooit kameel komen. Hij had vijfenzeventig en nog eens honderdvijftig kamelen. Van een kant naar andere. Met mijn broer. En in de tuin en in de woestijn. Woestijn is geen goed woord, steppe met bergen ook, heuveltjes. Dan kwamen de schaapherders. Ik praat over zomervakantie. ‘Aah Habib, mijnheer!’ Altijd mijnheer. En dan spring ik op paard of ezel, heel veel ezels en dan gewoon lol maken. Maar als vader er bij is geen lol maken.’
Hij schudt droef zijn hoofd.
'Hoe zag de lagere school eruit?'
Habib doet zijn armen over elkaar.
‘School, een lokaal met banken en een bord. Eerste klas. Is vergelijkbaar met Openluchtmuseum in Warffum. Heb ik bezocht. Met vriend van mij, Nederlandse vriend. Gewoon banken en stoelen, een geheel en dan vakjes daaronder. Zelfde als Nederland toen.
Maar wij hebben iets moois. Altijd in Perzië zijn lelijke dingen en mooie dingen. Wij hadden een boot, een vierkante boot, een houten boot, een gat erin, een gaatje en touw in gat, bij de voordeur.'
Hij wijst naar een denkbeeldige deur, met een grijns op zijn gezicht.
'In de klas, bij de uitgang, daar. Op één kant was groen, gekleurd, stond vrij, andere kant rood, stond niets. En dan, als iemand naar wc moest, moest hij vinger opsteken en leraar zei: ‘Moet je? Okay, zet maar op rood.’ Kom je binnen, dan moest op groen. En als iemand zei: ‘Mag ik naar wc?’ Leraar zei: ‘Kijk dan!’
‘O nee, is rood.’ Als ik nu denk: wat een slimme mensen toen.
De wc was een gat in de grond, porselein, net als Frankrijk. Goede afvoer, water en alles. In Islam is water heilig. Elektriciteit niet overal in mijn jeugd. In de stad wel. Maar je had ook lampolie of olielamp, ik kom altijd in de war. In boerderij olielamp. Maar is speciaal. Kon ook in de wind.'
Plotseling een stralende lach.
'En onze adjunct-directeur, wat deed hij ‘s morgens?
‘s Morgens moesten wij in rij staan, allemaal netjes, allemaal met witte kraag, extra kraag op wit, soms met stof of plastic later, met knoopjes. Iedere vrijdag moest moeder allemaal openen en nog eens wassen, anders word je teruggestuurd en daar stonden we op een rij, acht uur begon de school, liedje zingen, eerst bidden, nee, eerst liedje zingen en in een liedje kwam de naam van sjah ook, altijd, en dan gebed, 'o God tevreden zijn met ons, o God onze ouders tevreden houden van ons en onze leraren', want de leraar is jouw geestelijke vader, en dan, wat deed die adjunct-directeur? Zijn pet in de lucht gooien en hij zei tegen ons: ‘Zo lang de pet in de lucht is, jullie moeten lachen, ha ha ha!’.
Habib lacht hard met hulp van de klanken 'ha ha ha'.
'En toen dacht ik: die meneer is gek. Nu zit ik in faculteit PPSW, Psychologische Pedagogische Sociologische Wetenschappen; bij pedagogiek leer ik: lachen is heel goed. Jij moet vaker lachen en toen dacht ik: hé, vijftig jaar geleden of vijfenveertig jaar geleden, toen die man, niet heel hoog geleerde, hij was slimmer dan pedagogiek aan universiteit.’
'Hoe leerden jullie lezen?'
‘Ik kon al lezen voor ik op school zat. Vader, moeder. Mijn moeder wist heel veel verzen, uit de Koran, uit haar hoofd. En heel veel gedichten van Hafez, grote Perzische dichter. Ik leerde dan van haar.
Ik heb een herinnering aan haar geschreven in Perzisch, heeft ze nooit gezien.'
Pauze. Hij kijkt nu heel verdrietig.
'Ik heb haar verloren. Misschien als ik dit ga vertalen, dit is iets voor jou. Ik weet niet of ik aan toekom. Is perfect. Geschreven, die bazaar, die geur, het huis, de sigaret - zij rookte -, ik heb naar huis gestuurd en de mensen zeiden: ‘Habib, toen wij dit lazen, begonnen wij allemaal te huilen. Hoe kun je zoiets schrijven? Op papier zetten? Is onmogelijk!’
Maar toen was ik op eerste klas, of groep drie, ik was intelligent, ik ben nog steeds denk ik, maar ik neem het niet serieus. Mijn vader zei: ‘Habib, jij bent heel slim, jij en je oudste broer, maar jullie moeten meer tijd besteden aan studie, nog meer.
Wat deden ze? Mijn broer zat in de derde klas, ik was in de eerste. Wat deden ze? Ze klopten aan de deur en ze zeiden: ‘Mogen wij Habib meenemen?’ En mijn leraar, die wist ervan, zei: ‘Okay, Habib.’ Zij namen mij, iemand uit andere klas nam mij mee naar hogere klas. Waarom? Liedjes uit hoofd lezen. En gedichten uit hoofd lezen. Klas een. En mijn broer klas drie. Ik vond zielig voor mijn broer. Ik vond dat voor hem niet mooi was.’
'Waren er meisjes?'
‘Geen meisjes. Aparte school voor meisjes. Maar mengen nooit. Alleen op universiteit. In de tijd van sjah waren in Teheran gemengde scholen. Particuliere scholen. Engels-Amerikaanse methode. Ik kwam geen meisjes tegen. Zusjes had ik niet.’
Farzaneh: ‘Mij kwam je toch tegen?’
‘Ja, dat is waar. In Masjhad-tijd.. In Masjhad, zij is aanwezig. Zij is familielid. Wij mochten met familie spelen. Als kinderen, ja. Spelen is anders dan contact hebben. Als kind je beseft niet: is dit meisje of is dit jongen.'
'Ik zat ook op een jongensschool', zeg ik. 'Ik zag de meisjes alleen in de kerk.'
Habib reageert niet. Maar dan zegt hij:
'Wij hebben veel hetzelfde. Dat is mijn theorie, wetenschappelijke theorie, heb ik ooit ontdekt. Heb ik nooit geschreven, moet ik wel schrijven.'
Ik onderbreek hem. 'Wat is daar wetenschappelijk aan? Dat kun je toch allemaal zien?'
'Nou goed. Mensen doen verschillend, maar zijn hetzelfde. Omdat, in mijn belevenis, de kern hetzelfde is en wij zijn allemaal kinderen van Allah. Wij zijn allemaal door één God geschapen. Komt in de Koran ook voor. Wij hebben de mensen allemaal verschillend gemaakt. Staat in de Koran. Zal ik in Arabisch voorlezen?'
En Habib reciteert in een mooie ritmische, klankrijke taal, snel en superieur. Dan vertaalt hij: 'O mensen, wij hebben jullie geschapen van één man en één vrouw en wij hebben jullie stammen en bevolkingen, verschillende groeperingen gemaakt om elkaar te leren kennen.' Meer niet. 'Wie goed doet, staat hoger'. Meer niet. Maria komt in Koran voor. Noach komt in Koran voor. Jezus.'
14 Geweten
'Als je twaalf bent, heb jij druk van studie. Is heel hoog, ook door gezin en dat is jouw eigen hobby eigenlijk, nog steeds. Jij gaat sporten misschien, jij gaat dit doen, dat, maar toch grote hobby van jou is de studie. En bij mij nadenken over sterren en licht en vlinders, want dat is voor mij een soort uitklep, uitlaatklep, dan kon ik daar gewoon naar toevluchten.
Ik ging ook sporten en paard rijden; in boerderijtje alles. Op school tafeltennis; ben ik beetje goed in geworden. Ik had vriend, die was heel goed in volleybal. Zat later in het team van Masjhad. Jammer, ik heb nooit gevraagd. Ik zou graag heel goed worden in volleybal. Ging niet door. Is beetje frustratie, is niet goed woord, maar jammer. Kwam ik in Nederland, na alle ellende. Dan ben ik hier begonnen met volleybal, om die draad weer op te pakken. Ik ben iemand die altijd wil inhalen. En dan ben ik begonnen, ook heel goed. Team gevonden, maar ging niet door. Hernia.'
Ik vraag: 'Door de gevangenis?'
'Nee, het zit in familie, maar gevangenis heeft het erger gemaakt. Vochtige cellen, martelingen, stress, enzovoort.'
'Met de broers had ik altijd discussie. Ik had oudste broer, daarna de tweede en dan de derde. Ik ben vierde. Na mij is nog één gekomen van de tweede moeder. De jongste, na mij, hij had altijd respect. Voor oudere mensen moet je altijd respect hebben. Niet tegenspreken. Zacht praten. Hij heeft ons bewonderd, maar zelf deed hij niet. Bang of zo. Ik weet niet. Niet echt discussiëren. Hij blijft stil. Maar de ouderen hadden een soort recht of toezicht of gezag, zodat ze iets tegen mij konden zeggen. Wij hadden altijd discussie. 'Ja', hij zegt, 'ik begrijp jou wel, maar weet je, dat bereiken wij niet. Waarom moeten wij doen? Waarom is wel bekend, jij bent goed bezig, wij zijn jaloers op jou, maar toch.' Wij wisten: je moet nooit iemand dwingen, deelnemen aan de strijd, omdat wij wisten dat we met vuur speelden. Op elk moment konden wij dood gemaakt worden of opgehangen of geëxecuteerd. Dus jij gaat niet zoiets aan iemand aanbieden. Moet vrijwillig. Ik heb honderd keer gezegd als iemand vroeg: 'Moet ik mee?' 'Nee'. Maar er zijn mensen in omgeving, ook in onze familie en kennissenkring, die door ons wel zijn aangesloten, maar niet direct. Door ons gedrag.'
Farzaneh vult aan: 'Wij waren de enigen in grote familie, maar wij zeiden niets. Het moet uit jezelf komen. Als je het moet doen van binnen.'
Habib kijkt trots: 'Gewetensplicht, alsjeblieft. Bang. Maar het moest nog meer. Wij wilden regime veranderen. Dictator weg. Hopen. Het lukte ook als mensen allemaal meededen. Deden ze niet. En grote machten hadden belang, Amerika, Rusland. Zij doen ook wat. Nu is nog erger. Alleen uiterlijk hebben zij een beetje mooier gemaakt. Hoofddoek iets hoger.'
Farzaneh: 'Financieel is veel veranderd, maar niet beter. Mensen moeten twee banen hebben.'
'Ik denk niet dat wij ooit terug kunnen', zegt Habib, terwijl hij uit een denkbeeldig raam kijkt. 'Ik hoop. In mijn gedachten ik denk, ik kan ooit terug. Die boeken nog een keer naar huis. Maar misschien komt het nooit. Soms wil ik niet denken. Soms neem ik afstand van. Ik heb hier ook van alles. Hoe moet ik dat achterlaten?'
'Ja', zegt Farzaneh. 'Wij zijn bijna twintig jaar weg. Dan zijn wij twintig jaar weggeweest en zij zijn daar ook twintig jaar verdergegaan. Dat is veertig jaar verschil voor gevoel. Met ons, met familie daar. Ik heb een kennis en die ging na tien jaar terug. Haar droom was haar vriendin te ontmoeten. Zij ging naar vriendin. De eerste twee uur hebben ze heel veel gepraat over vroeger en dan was het afgelopen en ze hadden niks om over te praten. Er was een gat van tien jaar; het voelde als twintig jaar. Ze hadden geen toekomst met elkaar. Ze was zo teleurgesteld. Mensen zijn daar anders geworden. Door regime. Wantrouwen tegen elkaar. Je moet zwijgen. Ze waaien met de wind mee. Er is veel valse hoffelijkheid. Als jij niks doet, helpt Allah je ook niet.
Ik droom heel vaak dat we naar Iran zijn gegaan en dan gaan we daar wonen. Ik ga gewoon huilen, om Nederland, Nederlandse vrienden. Overdag verlang ik naar mijn land, maar in droom doe je dat niet. Tegenstrijdige gevoelens.'
'Er zijn twee gedachten', zegt Habib. 'Eén zoals van Milan Kundera; hij brengt naar voren in zijn boeken dat je nergens bij hoort. Ik denk: deze wereld is niet de echte. Twee: gedachte van een vriend van mij: 'Als Iran vrij komt, ga ik morgen terug.' Hij woont in Parijs. Ook grote geleerde. Ik ben altijd impulsief, met gedichten, naar hart wijzen, niet naar hoofd. Idealistisch, humanistisch. Als ik de gedachten in de toekomst vooropzet, na de vrijheid van Iran, ben ik direct daar. Alles mag achter blijven. Maar als ik realistisch ga denken, nee. Als dichter, jij weet, dat is niet rationeel, niet logisch en verstandig. Ik ben hier met vertaling van Nederlandse literatuur bezig en alles. Ik heb een artikel geschreven over Ede Staal, Groningse zanger, heel mooi. Zij zeggen: de Groningse Jacques Brel. Heel mooie liedjes over het land en heimwee en zo. Soms wil ik bewust niet daarover denken. Voor we hier naar toe vluchtten, droomde ik laatste jaren, dat ik vlieg als een vlinder en op de weilanden alles zie. O, wat mooi allemaal. Maar nu droom ik niet meer, helaas.
Als ik droom, ik ben terug in Iran, ik ben nog een keer opgepakt door pasdaran, gevangenis en ik word gemarteld. Deze maand nog. Dus idealistisch gezien ik ga terug. Hier ook voor mij gevangenis, grote gevangenis. Koran zegt: 'Deze wereld is gevangenis voor gelovigen.' Daarna ben je bevrijd. Ik huil aan de binnenkant.'
Farzaneh zegt: 'Habib, het kan ook dat je geweten spreekt, dat je je verantwoordelijk voelt. Hangt ook af van regering die aan de macht komt.'
Hij recht zijn rug.
'In de tijd van de sjah, in 1979, was de revolutie. Toen was einde van de dictatuur. En toen kwamen sommige mensen, die waren in ballingschap, net als wij nu, terug. En toen werd het nog erger.
Voor mij is heel moeilijk om te zeggen: gaan we terug? Gaan we een tijdje terug? Ook met het oog op onze kinderen, die hier gaan trouwen.'
'Voor onze kinderen', zegt Farzaneh, willen we soms hier wonen, voor onze familie soms daar. We hebben altijd in twee werelden gewoond en altijd met gemengde gevoelens en ik denk dat dat zo zal blijven.'
Ze pauzeert even. 'Ons leven is veel rijker dan van mensen die daar wonen. Toen we in de politiek gingen, toen was het heel anders. In het geheim vergaderen. Maar wij hebben geen saai leven. Nu ook niet.'
'Altijd in actie.' zegt Habib enthousiast.
Farzaneh: 'Mag wel een beetje rustiger.'
'Komt goed.'
En dan plotseling, in een soort uitbarsting: 'Als ik nog denk aan A. Die treinreis! Ah, prachtig. Dát was Feeëntrein! We gingen samen naar A. en dan kwamen we terug. Ah!'
Dan neemt hij de draad weer op over zijn jeugd.
'Op lagere school werd ik geplaagd voor mijn oren, lange oren.'
'Pesten?'
'Pesten niet. Licht pesten. Geplaagd is beter woord. Ze hadden opmerking dat ik grote oren had, 'haha Habib grote oren'. Niet vechten. Nee, nooit. Zo ver kwam niet. Zij lachen, ik een beetje verdrietig. Ik kom bij mijn vader. Vader, moet luisteren, ze zeggen dat ik zo grote oren heb. En hij zegt: 'Weet je wat? Jij bent heel slim. En jij gaat van klas een, naar klas drie en vier en vijf, zelfs bij je broer. En waarom? Omdat jij gedichten kent, verzen uit de Koran en liedjes. Heb jij goed gehoord! Je moet zeggen: waarom kijken jullie naar mijn uiterlijk? Kijk naar binnen. Binnen zit heel goed.'
Ik ging naar kinderen toe, napraten van mijn vader, hij geeft mij gereedschap. Ik zei: jullie kijken naar mijn oren, kijk naar binnenkant. Zij lachen, 'ha ha', wordt nog erger. Ik zeg: ach ga toch weg!
Zij vochten wel. Ik niet. Beetje pacifist. Nog steeds. Zij respecteerden mij. In de kleine stad had ik wel gezag, door mijn vader. Afblijven van Habib.
Op middelbare school, ik weet nog, ik kon niet echt met anderen contact maken, omdat ik altijd met die denkwijze anders was. Ik zag mijn medeleerlingen met kleine dingen bezig. Ik keek wel een beetje op ze neer. Dat vond ik zielig, arrogant zijn. Maar wij hebben meegekregen. Afstammeling van Mohammed. Mijn vader zei: 'Laat maar.''
15 Abrasie
Weer een week later zitten we aan dezelfde tafel en vraag ik: 'Hoe heb je Farzaneh ontmoet? Hoe ging dat?'
'Farzaneh heb ik ontmoet toen ik zeven was. Zij was achternicht. De moeder van mijn moeder, was zus van vader van haar vader. Later is in de wet gekomen: jij moet een bloedonderzoek laten doen. Ik vond haar leuk als kind. Pas toen ik vierentwintig was, zag ik haar anders. Daartussen niks. Jij gelooft mij niet.'
Farzaneh verklaart: 'We waren familie!'
'Wij zijn niet uitgehuwelijkt. Uithuwelijken heeft andere betekenis in Perzië. Gezinnen kennen elkaar en kinderen worden grootgebracht. Ze leren elkaar kennen en de ouders sturen een beetje.
In ons geval was weer anders. Initiatief heb ik genomen. Ik zei tegen mijn moeder: ik wil met Farzaneh trouwen. Dat was 1980. Ik was student, bijna klaar met studie. Ik heb nooit een ander meisje gehad. Ik zei in begin: ik ben apart. Komt heel ongeloofwaardig over, maar het is gewoon zo.'
Farzaneh: 'Wij hadden contact met elkaar, praten over boeken. En langzaam groeide iets tussen ons. Zelfde vakbond. Maar niets doen. Uit respect voor familie, zeggen we eerst tegen familie. Hij heeft tegen moeder gezegd: zo en zo.'
'Mijn moeder was ook intellektueel toen. Hoe vind je? Ze zei: 'Habib, lieve, ze zei altijd lieve, moet je luisteren: als ik tegen jou zeg, ja, het is goed dat je met Farzaneh gaat trouwen, dat is onzin, dat is mijn familie, dus dat moet ik niet zeggen. Je moet zelf beslissen, maar ik sta altijd achter jouw beslissing. Iemand anders is ook goed.' Nu besef ik hoe intellektueel die mevrouw was. Zij is geboren in 1300. Ja, ze is vier jaar ouder, maar ja, papieren. Snap je wat ik bedoel? Is dit uithuwelijken? Denk ik niet. Helemaal niet. Dan ging mijn moeder naar haar tante, die heeft haar grootgebracht. Door omstandigheden, omdat zij geen kind had. En heeft verteld. Zo is het.'
'Vrijden jullie wel met elkaar, of waren er altijd familieleden bij als je elkaar ontmoette?' Ik realiseer me, terwijl ik het woord uitspreek, dat Habib het ongepast zal vinden, maar hij herhaalt het in zijn antwoord met een zuinige mond.
'Wij gingen pas vrijen toen wij trouwden. Ook niet zoenen.'
Ook dat woord klinkt moeizaam.
'Nee. Heel veel gepraat, dagen, maanden.'
'Hij woonde alleen.', zegt zijn vrouw. 'Ik ging naar hem toe. Over boeken spreken. Boeken lenen.'
'Wij waren familie in Masjhad. Ik kende haar vanaf zevende. Zij komt met haar moeder of vader, nicht van mijn moeder, naar ons. Dat is gewoon. Altijd eten en drinken. Drie dagen blijven, slapen en alles. Wij gingen naar haar toe. Wij spelen volleybal en voetbal en alles. Lol maken en alles. Muziek, dans. Maar ik kon niet goed dansen. Nooit. En dan, totdat ik zesentwintig jaar was, dat kwam door die vakbond, politiek tegen regime, zelfde vijand hadden wij, kon ik haar beter leren kennen. En dan, wijze man, altijd met boeken bezig. Zij kwam naar mij toe, vragen, wat is dit en dat? Kun jij uitleggen. Over Koran praten, religie, over verzen. Na een paar keer, ik dacht, nou, dat is wel mooi. Ik heb niet zo naar haar gekeken, nooit. Zesentwintig, maar ik heb nooit zo gekeken. Ik zei tegen mijzelf: dat lijkt me mooi. Dit is prima. Ik moet iets doen voor het te laat is. Anders is zij weg. Vóor die tijd met mijn vrienden, ik had vrienden, heb ik vast aangenomen: ik ga nooit trouwen. Omdat ik alleen wou zijn. Mysticus. Ik kan niet omgaan, met niemand. Als ik ga trouwen, ik blijf achter. En ik heb boeken. Met boeken getrouwd, gedichten. Een soort priester-achtig. En toen ik haar tegenkwam... Tussen haakjes: ik heb net voor mijn kinderen een boek gelezen ... ik hoop dat jij niet moe word, maar dit hoort echt bij. Die man is net overleden en mijn kinderen zeiden: hoe komt het, hij heeft geen kinderen. Hij is zeventig, Nederlandse man of westerse man, hij is professor in Perzische literatuur, en geschiedenis en filosofie beetje en Islam. Honderden artikelen, toespraken, colleges en misschien honderd boeken, ik weet niet, allemaal. Hij is getrouwd met professor aan de universiteit in Teheran. Zij is ook gepromoveerd in de Perzische literatuur. De eerste voorwaarde van hem tegen haar was: we gaan trouwen op voorwaarde dat we geen kinderen krijgen, anders kan ik niet doen. Zij zei: 'Okay.' Toen dacht ik ... ik heb net voor mijn kinderen gelezen een verhaal, o mooi en toen zei ik tegen mijzelf... Ik heb ook aan mijn kinderen verteld, omdat ik ook van mijn moeder heb meegekregen praten met kinderen, ik heb vorige week toevallig verteld. Toen heb ik beslissing genomen, of besloten, van niet trouwen. Dat stond vast. Klaar.
Altijd kluizenaar, bibliotheek. Het is niet makkelijk. Jij weet het, maar goed, ik ben ook mens. Maar kuisheid, goed, ook door mijn religie. Toen ik haar tegenkwam, ik zei, o, ik heb besloten niet te trouwen, maar nu zie ik iemand die apart is. Als ik nu niet ga trouwen, dat is ook fout. Dat noemen wij in Koran abrasie. Afschaven, de verzen afschaven. Abrasie is techniek van Koranstudie. Zij kan mij helpen om verder te gaan met mijzelf. Met mijn doel. Heeft ze ook gehoord. Als ik haar niet had, was ik afgelopen. Ik denk dat ik doodlopende weg kreeg.'
'In studententijd had ik alleen vrienden. Zij hadden ook geen meisjes. Het is niet gebruikelijk in Iran. Stiekem misschien wel, maar openbaar niet. Nu wel denk ik.'
Farzaneh relativeert: 'Ja, voor ons niet. Maar toen veel vriendinnen hadden wel vriendjes. Wij niet.'
'Ik moet reëel blijven. Eerlijk. Maar mijn vrienden vertelden over hun potentiële of eventuele vriendinnen nooit. Dat was zjandre, hoe heet? gêne? Farzaneh: 'Mensen met wie je omging, waren net zo als jijzelf.'
Habib vervolgt zijn gedachten: 'Een vriend zit nu in Amerika, een in Masjhad, andere is dood.'
Farzaneh volgt haar eigen spoor: 'Leven was bij anderen anders, met meisjes en dat en dat.'
'Ik ben voorzichtig. Als dit wordt gelezen. Ik denk soms te ver. Die man kan goed over zichzelf praten. Hij brengt alle mooie dingen naar voren.Sommige dingen zijn gewoon zo.
Ik was in gevangenis, ik bedoel in ziekenhuis. Ik moest geopereerd worden voor mijn hernia, 1990, en die mevrouw vroeg: 'Waar komt u vandaan?' Ik heb iets verteld. Zij deed haar hand voor haar mond: 'Alstublieft, ik kan niet meer. Dat kennen wij hier niet.' En zij ging weg, huilen denk ik.'
16 Laat mij los
Ik zeg: 'Jouw familie behoorde kennelijk tot de heersende klasse. Oude adel misschien. Hadden jullie het beter onder het regime van de sjah?'
'Was het beter onder de sjah? Nee, wij hebben het nooit goed gehad, als het niet zielig klinkt. In de tijd van sjah was minder slecht.
Mijn vader was procureur-generaal in de krijgsmacht. Zijn boerderijen was uit de hand gelopen hobby. Hij was niet trouw aan de sjah, dubbel leven eigenlijk. Hij was officier met verschillende functies. Uiteindelijk werd hij procureur generaal in provincie, twee keer zo groot als Nederland. Hij was tegen sjah. Hij ging naar moskee en hij had hobby, boer, landen bezitten. Hij had hele goede vriend, nog van school, ook een religieuze man, ook tegen sjah, maar van buiten niet. Hij kon niet meer. Hij zei: 'Ik heb dertig jaar meegemaakt, gevangenissen en al.' Dus hij heeft ontslag genomen, voortijdig met pensioen.
Wie was betrouwbaar? Eerlijk, kundig, niet corrupt. Misschien was 99,9% wel corrupt. Mijn vader verhalen verteld, hoe! Mijn vader moest zijn vriend opvolgen. Hij werd gedwongen procureur-generaal te worden. Ik heb meegemaakt. Toen was ik derde atheneum. Hij weigerde eerst. 'Ik moet mensen beoordelen, soms mensen die tegen sjah zijn, politiek.' SAVAK ging mensen oppakken. Hij liet mensen vrij.
Hij vertelde mij dat hoofd van SAVAK hem belde en zei: 'Meneer, ik heb gezien dat mensen die wij hebben opgepakt, weer vrij zijn.' Mijn vader zei tegen hem, net zo'n gradatie: 'Ik hoef mij niet tegenover u te verantwoorden. U doet uw werk, ik doe het mijne. Ik weet wat ik doe. Dag.' Ik weet, hoe zwaar en moedig moet je zijn. Het is geen grapje. Een paar maanden heeft hij gedaan. Hij heeft zich ziek gemeld. Hij had ook rugpijn. Thuis alle medicijnen in de prullenbak. Hij zei: 'Toen ik binnenkwam in militaire dienst, ik had geen baard. Te jong. Baard is gegroeid. Eerst zwart. Nu wit. Laat mij los!' Hij wou niet meer door nieuwe wet. Mensen die in drugs hadden gehandeld, moesten worden doodgeschoten. Doodstraf voor twee of drie kilo hasj. Toen werd hij opgeroepen door Teheran. Let op, dit is heel groot punt in mijn leven.'
Habib maakt zich op voor een toneelstukje, een bitter-komisch toneelstukje.
'Door de eerste persoon, door hoofd, nummer één na sjah. Hij was de hoogste militair. Drie sterren.
Hij zei: 'Wat is uw argument? Waarom werkt u niet mee? De baard begrijp ik. Maar is bevel. Ik beveel.'
'Ik weiger.'
'O? U weigert? Weet u wel wat u zegt?'
'Ja.'
'Van wie bent u onderdaan?'
'Van God, van Mohammed. Ik geloof in God.'
'Ali heeft ook veel mensen dood gemaakt voor de goede zaak.'
'Die positie bereik ik nooit. Ik ben te klein om die wereld te begrijpen. Als ik dood ben, ik moet mij verantwoorden voor mijn daden. En u kunt mij niet helpen.'
De hoge man zag dat bedreiging en bevel niet helpt. Mijn vader had dertig jaar goed dossier, heel goede achtergrond, goede naam. Trouw aan God. Dus dat was schande voor regime. Ze konden hem niet laten vallen.
Hij zei: 'Ga alsjeblieft een paar maanden. Wij kunnen niemand zoals u vinden.' Hij gaf veel geld, vier bankbiljetten van 500: ze waren net op de markt, helemaal nieuw.
Maar toen mijn vader thuiskwam in Masjhad, hij gaf het geld aan arme mensen.
Toen hij uit de kamer kwam van de generaal, kwam de adjudant: 'Meneer! Weet u wat u heeft gedaan? Echt waar dat God u heeft geholpen. Ga weg! Hoe kon u zo met hem praten? Dank God dat jij nog leeft.'
Na drie maanden werd die generaal in Teheran doodgeschoten door linkse partij.'
Het laatste vertelt Habib als een feit, zonder enig genoegen.
'Wij zijn afstammeling van Mohammed. Wij hebben een S voor naam.'
'Dat zullen er wel meer hebben, denk ik. Hoeveel mensen?'
Habib geeft toe: 'Heel veel. Er zijn ook veel valse.'
Hij haalt zijn schouders op. 'Misschien ben ik ook vals. Ik weet niet: misschien ben ik wel echt. Mijn oom heeft uitgezocht en tot 15e generatie waren allemaal afstammelingen. In moslimlanden is het wel status. Een soort adel. Baron? Graaf? In Marokko zeggen ze sharif.'
17 Koppeltje-beentje
Waarom ga ik altijd naar Habib toe? Waarom nodig ik hem niet uit bij mij thuis? Op de een of andere manier voel ik dat het niet opportuun is. Habib lijkt het vanzelfsprekend te vinden dat ik bij hem kom. Hij zegt:
'Je kunt altijd komen. De deur staat open. Midden in de nacht.'
Ik heb iets gelezen over gastvrijheid in Iran. Een journaliste vertelde dat ze altijd kon aanschuiven en dat de mensen altijd voorkomend waren. Maar toen ze wat meer van het Farsi begreep, hoorde zij per ongeluk haar gastvrouw tegen haar dochter zoiets zeggen als: 'Ik hoop dat dat vervelende mens nu eens ophoepelt.'
Ze kwam de kamer in en het was weer een en al vriendelijkheid en gastvrijheid. Maar zo is Habib niet.
Waarom kom ik? Habib fascineert me. Er zijn veel verschillen, maar ook overeenkomsten. Habib is net als ik als baby bijna dood geweest en door zijn moeder met lepeltjes suikerwater en geduld gered; dat noemt men wel een incarnatieweigering. Hij heeft zo'n ander leven geleid; ik wil iets weten over zijn cultuur.
We zitten weer aan tafel. Habib opent het gesprek.
'Jij had in A. over gedicht van Vroman, 'Jeldican en het woord'. Jeldican is apart. Hij lijkt op een hofnar, met rare kleren en zo en schoenen met belletjes. Hij is heel enthousiast en gaat op zoek naar het woord. Hij zingt en dan ziet vogeltje. Dat is het woord. Hij wil vangen. Ik ging vroeger naar vlinders kijken. Niet vangen, want dan gaan ze dood. Jeldican vangt woord met, hoe heet, graainet, ah, mooi, 'kippetjetuk'.
En dan gaat hij vlug naar vrouw om te laten zien, maar zij is heel anders dan Farzaneh. Ik heb opgeschreven.'
Hij tovert een papier te voorschijn en leest:
'Tja, nu naar het wijfke / als weduwenwind, / laat stormen het lijfke, / klapperend lint! // Vol praat in zijn eentje / vloog Jeldican. / Koppeltje-beentje / daar kwam hij aan.'
Hij struikelt over de woorden en lacht blij bij 'koppeltje-beentje'.
Wat zou Vroman dat mooi vinden, als hij het kon horen, denk ik en ook: mijn liefde voor het gedicht of voor Jeldican is vergelijkbaar met die voor Habib. Hij heeft het niet voor niets onthouden en overgeschreven.
'Zijn vrouwtje wil het woord verkopen. Zij denkt alleen aan geld en Jeldican huilt. Ik begrijp. Maar niet goed: hij slaat haar dood.
Ik zoek ook naar woorden. Ik geef naam of ik denk aan, noemen of denken, dat is hetzelfde woord in het Perzisch. Vroman noemt vogeltje. Ik denk aan vlinders en aan mijn grootvader. Hoe hij door het land reisde naar China. Ik wil gedicht schrijven over de karavaan en allemaal vlinders er om heen.'
Habib hoort in zijn verbeelding de diepe, trage, sonore klank van kameelbellen, het geluid van een karavaan die vanuit één van de stadspoorten schommelend op weg gaan naar de barre vlakte van de woestijn. Dertig, veertig dieren, geleid door één man door middel van een touw aan de voorste kameel. Ze komen wiegend tevoorschijn uit een karavanserai om de lading van de kooplui naar het oosten te brengen langs de legendarische Khorasan-route. Khorasan, het land van de opgaande zon.
'Ik heb geluk met Farzaneh, maar andere mensen begrijpen mij niet. Jij bent uitzondering.
Ik wil 1001 maal dank zeggen. Maar ik zit ook niet op een eiland. Ik heb contact met andere Nederlanders, ook dichters. En zij vinden mijn taal niet goed. Zij zeggen: 'Ach, jij kunt niet schrijven. Het is niet goed.'
Hoe kan dat nou?
Waarom is jouw visie ten opzichte van mijn poëtica en mijn taalgebruik heel anders dan die van anderen? Ik heb niet echt een verklaring voor.'
Ik schraap mijn keel. 'Daar hebben we het eerder over gehad. Ook in de trein al een paar maal. Die anderen hebben gelijk als ze zeggen dat jij het Nederlands niet goed beheerst en dat je veel fouten maakt, maar in de poëzie kunnen sommige afwijkingen juist heel goed werken.
Als die anderen bedoelen dat jij geen dichter bent, zou ik hen willen vragen: zie je dan niet hoe Habib is? Als ze bedoelen: hij maakt geen goede gedichten, vraag ik naar hun maatstaf. En inderdaad, volgens de normen van de moderne poëzie zijn die gedichten niet goed. Je kunt ze niet vergelijken met de gedichten van bijvoorbeeld K.Michel, Arjen Duinker, Jan Baeke, Mustafa Stitou. In vergelijking daarmee zijn ze hopeloos ouderwets.
Ik denk nu ook niet meer dat je moet proberen Nederlandse gedichten te schrijven. Je kunt het wel doen, voor jezelf, voor vrienden, maar je moet niet verwachten dat er bij Nederlandse poëzielezers veel belangstelling voor is. Waarom blijf je niet bij je eigen taal en binnen je eigen cultuur? Je bent niet zo jong als Stitou of al-Sawad.
Je hebt geprobeerd je weg te vinden in de Nederlandse poëzie, maar dat is moeilijk en het gaat waarschijnlijk niet lukken.
'Art is a passion for life', las ik onder een e-mail van een dichteres.
Wat ik in jou bewonder is je enthousiasme, je liefde voor het leven, je veerkracht, je eerlijkheid, zuiverheid, moed en volharding. Dat is nog al wat.'
Habib luistert goed. Hij kijkt mij bedroefd aan.
'Ik zou kort iets over mijzelf aan jou willen vertellen, als het mag. Ik ben van mening dat mijn leven op deze aardebol een beetje jammer is geweest. Jammer in die zin dat de essentie die ik voelde niet naar voren kon komen. Iets vergelijkbaar met Van Gogh of alle andere mislukkingen, ter wereld. Om dit te herstellen, in te halen en redden wat nog te redden valt, heb ik alleen een doel of wens. Deze gedachten houden mij dag en nacht bezig. Ik leef voor het moment dat mijn proefschrift af is. Dan begin ik met het uitgeven van mijn werk dat jaren is blijven liggen. Dit zou vervuld worden door het samenstellen van mijn autobiografie. Over het antwoord of dit ideaal haalbaar en succesvol is, ben ik eigenlijk niet helemaal optimistisch. Dit komt omdat ik weinig stabiliteit, rust en tijd voor mijzelf heb gehad. Groot verantwoordelijkheidsgevoel dat in mij zit, houdt mij meestal bezig met de zorg voor anderen, maar eigenlijk wil ik alleen lezen en schrijven.
Als het niet hooghartig klinkt, moet ik ook zeggen dat de Perzische tijd jammer is geweest en de Nederlandse periode ook een beetje. De Nederlandse maatschappij kon mij ook niet goed gebruiken. De kwaliteiten van mij zijn een beetje verloren gegaan.'
18 De Noordzee
'Want zeker lag ik nu zwaar en ontvleugeld in de neerslachtigheid van wie hier leven en die mij zo vaak benauwt tot wanhoop en onmacht, had gij niet, nog voor mijn hart het eerst was aangeraakt, dat onlesbaar heimwee naar een bestaan, waar uw ogen uit straalden en uw stem uit klonk, eens en voor al gesteld tussen mij en dat, wat hier de werkelijkheid genoemd wordt.' (Adriaan Roland Holst, De afspraak)
Ik zit in het Roland Holst Huis, Nesdijk 7. Ik ben geboren in Bergen, Nassaulaan 7. Mijn moeder dacht dat ze een dochter kreeg en ze had al een naam, de naam van haar oudste zus. Toen ik een jongen bleek, gaf ze mij als bij ingeving, ze droomde niet, de naam Laurens.
Ik heb Habib en Farzaneh uitgenodigd naar Bergen te komen. Een dag voor hun komst belt hij: 'Wij komen dus morgen langs en binnen. Wij vertrekken 's morgens vroeg.'
In het huis laat ik hem van alles zien en wijs onder andere op de glasdeuren naar het kleine terras en vertel dat de dichter daar ooit een spiegeling zag, zijn alter ego of misschien super-ego, die herinnerde aan De Afspraak van lang geleden, de afspraak waarbij de dichter de opdracht kreeg zich te wenden tot een hogere wereld. Ik citeer:
'Niet aleer
weer de zee in dat huis
uit de steile spiegel bruist,
en mijn blik hem uit dat glas
voorhoudt wie hij was,
hem zijn eigen woord
op zijn tong versmoort -
niet aleer ik hem
weer mijn stem
opleg, tot op hun scharnieren
zijn halfopen glazen deuren
openwaaien, en de herfst
binnenvlaagt en hem inscherpt
wie hij was en wat hij werd'.
Habib is hevig geïnteresseerd. Boven in het kleine werkkamertje van de dichter bekijkt hij de foto's van vroeger. Opgewonden loopt hij heen en weer. Farzaneh maant hem tot kalmte. We praten over Roland Holst en zijn afwending van de wereld.
In De Afspraak staat dat de ik terugkeert langs de zee 'die grijs en eeuwig werd als de vergetelheid' en tot inzicht komt wat de geheimzinnige figuur van hem wil: '...dat mijn eenmaal terugkomen (...) ervan afhangt, hoe werkelijk uw tijdelijk omgaan is in dit leven, waaruit zonder uw hulp voor mij geen uitweg is, en dat uw omgaan hier (...) weer van mijzelve afhangt, en wel voor alles van de mate waarin ik, door licht of door duisternis, stijgend of neerwaarts, strijdend of voortvluchtig, mijzelf verslaaf aan het vermogen om met de woorden van dit leven het gebied te verkennen van de verschijningen tussen vervoering en bedwelming, dat - voor de eenzelvige althans - het gebied is van het hart.'
Na twee uur maken we een wandeling door het dorp en rijden naar zee. Het is koud, het waait hard en het regent. De golven slaag hoog tegen het strand.
'Prachtig' zegt Habib. Farzaneh zegt: 'De Noordzee is altijd grijs-groen.'
We gaan eten. Ik doe mijn best om zo gastvrij te zijn als zij. Bij het afscheid vraag ik Habib of ik zijn vrouw mag kussen. Farzaneh zegt dat het niet gewenst is, vanwege het geloof, maar ik zie dat ze het gebaar goed begrijpt. Het blijft bij een hand. Dat is al heel wat.
Een maand later word ik gebeld door Farzaneh. 'Je moet komen. Habib ligt in bed. Hij eet al twee weken niet meer en wil eigenlijk ook niet drinken.' Ik zeg: 'Ik kom' en leg de telefoon in de standaard.
Tarsa doet de deur open en zegt: 'Kom mee naar boven.' Ik loop de trap op, waar ik nooit ben geweest.
Habib ligt op een breed bed onder een glanzend zijden sprei. Hij is heel bleek. Farzaneh zit naast hem op een stoel. Ze zegt: 'Habib wil afscheid van je nemen.'
Ik kom dichterbij. Habib opent zijn ogen, kijkt me koolzwart aan en zegt: 'Het is tijd. Bij de Heer van Kaàba, ik ben bevrijd. Ik ga terug.' Farzaneh kijkt vriendelijk naar mij. 'Hij is je heel dankbaar. Hij zegt dat je hem begrijpt.'
Ik blijf dom staan.
'Toe maar', zegt ze.
Ik heb hem soms een hand gegeven. Voordat ik het besef, loop ik nog verder naar voren, buk me en kus zijn voorhoofd. Als ik omhoog kom, zie ik dat hij met dichte ogen glimlacht.
Farzaneh gebaart naar Tarsa, staat op en gaat me voor naar beneden. In de keuken zet ze de waterkoker aan. Ik ga aan tafel zitten.
'Hij heeft iets voor je overgeschreven, hier is het.' Ze geeft een blad papier waarop staat: 'blijft mij enkel de bede, dat er nog een wijle iets hoorbaar moge zijn, als een ver naklinken en verdwijnend uitruisen, schoon, en helder genoeg om het begrijpelijk, en vergefelijk, te maken, dat ik niet blijven kon. (Slot van De Afspraak)'
'Vorige week was ik naar vergadering. Hij at al niet meer. Eerst begreep ik het niet. Ik dacht: het is een depressie. Het komt wel goed, maar nee. Ik kom thuis en hij zit naast veel vuilniszakken en scheurt papier. Alles.'
Ze zet een kop thee neer.
'Nu geen tijd voor tranen. We hebben veel te doen. Je moet me helpen. Hij weet niet dat ik zelf ook veel heb opgeschreven.'
_______________
-----------