zondag 7 februari 2010

DE ALICE VOORBIJ

De Alice voorbij


Door de industriehaven varen

we de Alice voorbij, leeggestript

roestig, wacht zij tot ze wordt gesleept

naar het vreetdok, stalen tanden.


Niet meer aan water denken

wat wankelt zoekt verbinding

met vuur en eindigt, in stromend

ijzer, maar nu nog de aangroeiende

zeebaard, de geur van mannen

in het stuurhuis, drinkend in de roef

en vroeger de stoomketel, enkelvuurs

vervangen door de 110 pk Blauwe Deutz.


Het brandmerk nog op de huid

kettingoverbrenging naar het roer.


Uitzicht op bakken met stalen rommel

grijpers, kranen, in fragmenten

laatste vaart, weg uit dode rivierarm.

-

Schepen


Waar het schip opduikt

is de liefde niet ver weg

zij is juist langsgekomen

of wacht gretig op de kade.


Het schip met masten zeilen touwen

vaart als de blinkend witte pauw

heen en weer van kade naar kade.

Het wil stormen en windstilten doorstaan.


Een zwaan met opgestoken veren

een nauwelijks bedwongen kracht

glijdt door het water

verlangend naar bewondering

klaar om toe te slaan.

-

Achter de grenzen...


Achter de grenzen zijn wij weerloos.

De wereld is een gevaarlijke plaats

alsof er een afvoerput bestaat

die wat je denkt te begrijpen wegtrekt.


Leve de zeeën, bossen en bloeiende hei.

Leve het leven in de oude krant

toen je nog niet wist waar het heenging.


Je bouwt een hek om de siertuin

graaft een vijver die blijft staan

ziet de muren van het woonhuis beven

midden in een lichtgroen bosbegin.


Ondertussen...


Ondertussen zit de stenen tijd

als jonge vrouw op haar stenen zetel

met de duif in haar bloedwarme hand

die zich elk moment kan verheffen

maar nu in alle rust bewogen

blijft en denkt aan hoe zij

uit kan vliegen door duisternis

over water naar een te bouwen nest.

De verminkte vingers van het meisje

houden haar niet: zij kijkt weg

droomt van een behouden huis

vergeet de duif die bij haar blijft.


Een jonger zusje...


Een jonger zusje verdrinkt weer.

Haar foto's vervagen, de negatieven

zijn onvindbaar, maar wij zullen haar

niet vergeten tot wij zelf vergeten zijn.


Een kamer zonder kind; er komt

een volgend seizoen, al was het de winter

of de lente en we zullen begeren

en kou lijden. Zij zit voor op het zitje.


De fiets gaat naar de dijk en de haven.

Ik stuur en ik trap tegen de pedalen.

Begraaf mijn neus in haar krulhaar

laat haar de golven zien en ruiken.


Als alles...


Als alles altijd al bestond

zouden wij niet ademen; de aarde

zou verbrand zijn in het licht

van alle zonnen: wij leven


omdat wij ooit niet leefden

verbleken omdat wij gelezen zijn.

Het is 's nachts donker omdat

alles ooit begonnen is met licht.


Als liefde altijd had bestaan

zouden wij verteerd zijn: dank zij

de immense onverschilligheid

kunnen wij soms houden van elkaar.


De vrouw...


De vrouw zit op haar hurken bij de put

wasbord tussen de knieën.

Zij lokt mij over de lange weg.

Ik ben veilig tot bij de put.


Neerduizelend naar het donkere

stille water, zonder spiegeling.

Het verlangen draagt al toenadering

in zich en de vrees de overgang

naar de vlucht. Ik wil niet mee-

genomen worden, ik blijf staan

beantwoord haar glimlach, kies

een andere weg, die ik maak in het gras.

De tunnel...


De tunnel onder de rivier belopen

lange betegelde gang, bijkomen

uit narcose, schijubaar uitzichtloos

een beetje vervuild. Buiten natte kou.


In het water een boot in de sneeuw.

Je stapte bijna mis op de treeplank.

De holte van het ruim verdeeld

met schotten, wegstervende echo's.


In beelden patronen zien opbloeien

uit wat je eerder zag, zodat de tekst

in mijn hoofd zich groepeert rond

komende klanken.


Een compleet...


Een compleet vervallen abdij

in een doodstil keteldal

met stoffige kruisbeelden

en schilderijen waar je doorheen

kon kijken tot je wist: dit is

geworden van de mythe

die elders stinkt en toen

nog leefde - je hoort haar

in muziek, je ziet beelden

waarin je kunt geloven

maar niet meer leven nu

ademen, een kaars die stikt.


En toen laaide...


En toen laaide de oever op

op de plaats waar de brug

de overkant helder prijsgaf

hoog op tot in de hemel

zodat je nooit meer terug kon

je oog liet dwalen over water

lijnen in de lucht ging zien

de schaduw van een kleine wolk

en eindelijk in het centrum

van de vleugels in de ruimte

de gestalte van de brandende engel

oprijzend over huiverend land.


De hartklep...


De hartklep, ragdunne, buigzame

ordening van drie kleine parachute-

achtige schillen, vouwt zich op zij

laat het bloed binnen in de kamer.


Een ritme barst plotseling uit in

een onbeheerste vergeefse razernij

wegstervend als echo's in een kloof.


Zullen we nog één keer de tuin ingaan?


Cressida in Dis

Wind snijdt tot op het bot

waar zij moet kleumen rondom

klein vuur in een badkuip

bedorven vlees eet, schimmelworst

van de zwerver die zich liet pijpen.


'Hoe heet je meisje? Cressida?

Geef mij het verziekte graan van je sex

mondjesmaat, mondjegauw, mondjevol

en je krijgt mondkost in ruil

graanroest, moederkoren, bloedworst.'


Nu probeert ze te slapen, Trojaanse slet

in holen onder afval, planken

plastic lappen tegen wind en regen.

Even gaan de bloedige deuren dicht.

Morgen is er weer een dag en weer


Natuurreservaat


Hier mag zij rusten in modder

al waait het nu te hard

voor de aansteker, bevende vlam.


Hier aan de rand van het water

dat straks tot rust komt

als de wegwakkerende wind

is gaan liggen.


Ze gieten haar mond vol

haar gezicht.


Voòr de eenzame boomzwarte vork

die dan weer spiegelt, loodkleurig

terwijl in de verte enkele vogels

kalm gaan overvliegen.


God Konijn


God Konijn als beeld

blind voor wat hij aanricht.


Zijn oren staan omhoog

te vangen wat er stil is.


Zijn armen hangen laag

omdat hij niets kan doen.


Zijn smalle lijf draagt

maar nauwelijks het hoofd.


Geen lach, geen blik, geen teken

opgesloten in aanwezigheid

die hem niet raakt

maar die vanzelfsprekend

wordt geconsumeerd

zonder iets te verteren.


Ademnood


Onze Vader zo ver

of wat ons gemaakt heeft

geef ons heden en morgen

en vergeef ons onze schuld

zoals ook wij

wij ook.


Wij zullen begrijpen

proberen te begrijpen.

Hoezeer verminkt wij

voortmodderen en kruipen

en bijna stikken

van woede

al om het kleine:

waar is de viool van papa?

Ingepikt

het land, koffieplantages

zelfvoorziening, -beschikking.

Gasmasker, schuilkelder.

Breek mijn staf.

Geef mij lucht.

-

Duif


Het lijkt een opdracht, van wie?

jezelf te leren kennen, maar

we komen niet verder dan de huid.


We moeten ons neerleggen bij

wat we willen maar niet kunnen

begrijpen dat elke dag gegeven is.


Zoals een duif zichzelf optilt

naar een tak, daar even blijft

en dan wegvalt naar omhoog.


Gedragen door het verlangen

aan te komen waar hij moet zijn

laat de vogel zijn gretige poten los.

-

De libellen

Waar de zwaan zwemt met vier jongen

over het kleine kratermeer Monticchio

zweven de blauwe libellen Calopteryx Virgo.


Waar de vader zwaan de jongen bedreigt

die aan komt rennen om te vissen

vliegen rusteloos de blauwe libellen.


Waar de vader van de jongen zijn zoon redt

-angstig staat de jongen te wachten

tot de hand op zijn schouder hem rustig

leidt langs de blazende zwaan -


Daar dansen de blauwe libellen

boven het water en schrijven hun brieven

over de zwaan, de jongen, het kratermeer.

-

Vogelhut Hekslootpolder


Gemaakt, met kijksleuven

daarin richtapparatuur

in de buurt van scherfvrije onderkomens

inlaatduikers en een nevenbatterij

veenweiland, open schootsveld

vanaf de keel van het fort.


Er wordt geschoten

met kijktoestellen.


De vogels bekijken de bouwers

van een afstand

zetten luchtwachtposten uit

zien hoe de natuurbeschermers

ondiepe poelen maken

nieuwe stadsmuur van water.


Ze hebben elkaar gewaarschuwd

zoals dat gebeurt in vogelkringen.


De ganzen, kieviten, grutto's

dansen nu op gras

zwieren in de lucht

plassen in het water:

‘Jongens, hier moet je komen

hier kun je je laten zien' .

-

Hoe je je dochter moet laten gaan


Houd het jonge meisje zachtjes

tegen bij de keel en kijk zowel

bezorgd, vertederd als

argwanend. Wil je weg?


Zijn je ogen open of gesloten?

Blijf, zeg je, je mag niet weg.

Ik houd van je. Buiten

is de duisternis.


Goed, ik zal je laten gaan

maar luister naar wat

ik je vertel over het leven

ach nee, over wat ik heb gezien.


En kijk, het meisje wacht tot ze los

gelaten wordt, vriendelijk

maar vastbesloten te gaan.

Haar voeten zijn al op weg.

-

Reizen


Aankomen en wegdraaien

hoog in de lucht opsperren

zodat je de hemel ziet

als een boek dat zich bloot

legt, terwijl je doorgaat

over de weg die je gekozen hebt

of die jou leidde naar waar

je moet gaan volgens het principe:

hier beginnen, daar aankomen.


Tegenspartelen helpt niet.

Zwenken moet je.


Tenslotte vouwt zich alles

weer dicht, omdat je bent gekomen

waar je dacht te moeten zijn.

-

We gaan nu…


We gaan nu aan de zijkant

van de weg staan

met onze rug naar

de samengebonden palen.


We kijken niet hoe de weg loopt

door het bos, kalm over de heuvel.


We zetten onze hielen tegen elkaar

de neuzen van onze gepoetste schoenen

iets uiteen.


We houden in onze hand

de paraplu en de hoed

want de zon schijnt.


De schaduw op de weg

laat de ronding van de handgreep zien.


We zijn een heer, zij het

een ietwat verlopen heer.


We kijken dwars over de weg

niet naar het verleden

nog minder naar de toekomst.

-

Veertien was ik…


Veertien was ik, onder de kerstboom.

Hij zeven en zeventig.

De kamer rook naar mandarijnen

toen hij, ver weg, in de bergen

ging wandelen voor de laatste keer

zonder overjas.

Ik kende hem niet.


Het was niet erg koud.

Het sneeuwde zachtjes

de weg lag vrolijk

in het verschiet.


Hij stapte stram voorwaarts

zijn vaag-rode stropdas om zijn hals

hoed stevig op zijn hoofd.


En toen hij, ver van Hersiau

in Appenzell-Ausserhoden

tot stilstand kwam

tegen een hoopje sneeuw

zag hij voor het laatst

de lichte vlokken waaien.


Hij dacht misschien

aan de jongen die hij was

die cadeautjes kreeg en aan zijn moeder.

-

Het oude Aswan museum


Vijf naalden op hun punt

willen dansen met elkaar

maar vastgehouden door

onzichtbare draden staan zij

stil voor de kijker

op de spitzen, in een bleek licht, doodstil

roestig, dik of smal, gebogen

los van elkaar, voor altijd gevangen

niet in een hand, maar

achter vuil glas, willen

omhoog, omhoog.


Een jonge vriendin

die zo sierlijk kon lopen op haar voeten

de kleine.


Vijf vingers als naalden

om mijn keel, op borst

en buik.

-

Beweging


Wat is de beweging die je maakt

tijdens eens gesprek: en toen

zei ik: ja, het was een gelukkig toeval

dat ik die weg insloeg.


In de woorden voel je de zwaai naar links

die je maakte. Wat was het? Een weg

een zandpad? Bomen aan de kant

groene houten huizen verderop

waarvan de deuren openstonden

waarin je werd toegelaten, bloemen

gastvrijheid, een gelukkig toeval

of toegeven aan de weg die je moest gaan?

-

Oude vrouw


Toen je je ogen nog niet

helemaal sloot en vroeg

‘Hoe lang duurt het nog?’

toen je je verlangen naar elders

nauwelijks kon bedwingen

en luisterde naar het kloppen

van het bloed in je hoofd

en de herinnering aan de zang

van de bruid: ‘Wenn kömmst du

mein Heil?’ en heel ver weg

het antwoord hoorde: ‘Ich komme

dein Teil’, toen wilde je ook zingen

maar het ging niet meer.


Iets ruisde in de ruimte

en in je oud geworden meisjes-

lichaam fluisterde het bloed:

‘Ik kom, zoals ik ben, ik kom

naar een ander land

waar ik nieuw en anders ben.’

-

Oma en kleinzoon


Ze staan op de helling

te kijken naar de zon

die hij naar beneden duwt.


Hij wijst ruim erboven

zij volgt met haar wandelstok

maar wijst twintig graden oost.

Nee, zegt hij, daar, met de gloed

van de zon op zijn voorhoofd

en dan gaat het plotseling hard.


Terug moet hij haar helpen

door het donkere gras.

Zij gaat met de stok

hangt aan zijn arm.


Wie doet de wolken, vraagt ze

Breng me naar binnen

terug naar het vuur.

-

U


‘Zeg, ken jij de mosselman?’

Ja, die kende je nog

aarzelend, zacht meegezongen

en je had ook wel gehoord

van de zeven der zeven

al was je de zes vergeten

maar het Wilhelmus

kende je nog heel goed

daar konden de broeders

en zusters niet tegen op.


Ik had nog nooit jij gezegd.

-

Val

Wij zochten op het land

tussen de kuilen

vonden drie piketten

aangepunt rondhout

beschilderde paaltjes

op onbekende afstand van elkaar.


De eerste gaf de breedte aan

de tweede de lengte

en de laatste één vadem diep.


Mijn moeder kon vliegen

roeien in de lucht

maar verloor steeds meer hoogte.


Hier was ze neergestuikt

machteloos omlaag getrokken

lag ze één vadem diep.

-

Familie


Hoe we kijken naar elkaar

maar niet terug.


Ze zit op de rugleuning

van de oma-fauteuil

waarin op de rand

van de zitting haar moeder

kijkt naar een andere dochter

die wegkijkt en de kluwen

wol in haar handen vergeet.


De draad gespannen

naar haar oudere zus

modieus, rechtop

in de feestelijke jurk

de handen met de streng

stil en werkloos.


Alles gebeurt hier

in één moment van licht

van de staande schemerlamp.

-

Wild


Hoofddoek om, zij, uit de zandstorm

en in het naderkomen groeien

haar ogen tot zonnen, wild.

Roofvogel op rots.


Geen roofvogel, meisje nog.

Haar mond een vrucht.

Zij zal alles geven in wildheid

weet het niet

haar ogen evenmin.


Twintig jaar later weet ze

wat de liefde geeft

en neemt.


Zij beschermt haar jongen

met een mes.


Versleten hoofddoek.

Scherpe neus

nog altijd de ogen

minder rond maar waakzaam.

-

Den Helder


Zo helder is het niet zo zelden

hier aan de zee, waar de wolken

schijnen in het water, kijk

daar is het blauw, daar lichtgrijs

en waar de visser zijn lijn ophaalt

is het zo doorzichtig en scherp

dat de lijn breekt en zijn lood

op de bodem blijft

tussen de witgepokte stenen.


Het water een spiegel, geen metafoor

en landinwaarts de stralende waterhemel.


Alles staat in lichtelaaie

te weerkaatsen, waterglans

en lichtgezicht

een durend magnesiumlicht

lichtscheermes, brandhelder.


De visser herstelt kalm zijn lijn

werpt zijn nieuwe lood

dwars door het glas.

-

Tong


Alsof hij spreken wil

tot alles wat voorbij schiet

vogels, automobilisten


maar het hoeft niet.


Zo hoog als een cypres

vier meter breed, toch

bijna zwevend boven gras


Hij houdt zich stil


staat kopergroen tegen

het blauw of onder

langstrekkende wolken


omglansd in de ruimte

ontvangt hij het licht

als genade, waarheid.


Tong om zonder taal

schoonheid van nu

en toen te proclameren.

-

Huis


Je kijkt naar een schilderij

je ziet wat anders

dan de vrouw die naast je staat.


Als zij tegen je zegt: ‘O, intiem!’

Kijk je verbaasd naar de kleur

van haar ogen, haar lippen.


Het lijkt te branden: hoe lang

duurt het nog voor het open

barst en niet meer staat

op de plek waar het is gebouwd?


Maar zij zegt opgewekt: ‘Hier

trek ik in, ga je mee?’ Maar

jij zegt: ‘Laten we naar buiten gaan.’

-

Deur


Oud hout en groen, zonder klink

of knop: de deur waar je voor staat.

Hier moet je naar binnen, maar hoe?


Ik weet wel wat achter de deur

te vinden is: over de drempel

het landschap met diepe luchten.

Wolken die wegzeilen, overweldigend

licht dat weerspiegeld lijkt door water.

Je weet wat je te doen staat daar.


Het landschap intrekken, waden

door gras en kniediep water

terwijl je overal vogels hoort.

-

Fransum


Zomer in Fransum

mals gras tussen de graven.


Dunne vogels duiken

uit de waaiende luchten

als harde oorlogsjagers

boven de huizen van dit land.


Je kunt heel lang kijken

vanaf de oude hoogte

over het groene stille land

zie je steeds een schutter sluipen.


De oude bomen schommelen

als pantserwagens gecamoufleerd

langs de lege ringgracht

en de middeleeuwse kerk bewaart

honderd geschonden lijken.

-

Kerkje Middelbert


Iemand vraagt: maar hoe

worden de doden opgewekt?

Wat voor lichaam krijgen ze?


‘Zaad moet sterven voor

het tot leven komt

wat je uitzaait

is nog maar een vormeloze

graankorrel of iets dergelijks.’


En die kleine dan, die nog geen dag

leefde en hier nu ligt met haar beertje

op het zand, tussen de bloemen

natgeregend, vaal?


‘Alle vlees is niet hetzelfde

mensen, vee, vogels, vissen

hebben een ander soort vlees.’


Maar de baby, vlees en botten

haar glimlach nog even

of was het een grijns?

Vingen haar oogjes nog licht?


‘Er zijn lichamen aan de hemel

lichamen op aarde

maar de schoonheid

van hemellichamen

is anders dan die van aardse.’


Komt ze terug

in een ander, sterker lichaam

en blijft ze dan even

bij ons hier in Middelbert?


‘Iets vergankelijks wordt gezaaid

iets onvergankelijks wordt opgewekt.’

-

De zonneplek


De zonneplek op het plafond

die steeds kleiner wordt

en toch niet verdwijnt

temidden van het koele grijs

van de balken, het licht wit

daartussen, de compositie

van de vlakken.


Hoe zou je die moeten tekenen

en kleuren in alle nuances

van wit en heel licht groen

en blauw, zoals de klanken

van het clavecimbel

die door de sleutel worden

getrokken naar het juiste midden?


En dan is de plek toch

plotseling verdwenen.

-

Inspiratie


Wij willen weten waarover

wij gaan schrijven: een put

een dennenboom, parel, slak

hoe zij langzaam kruipt

over de weg en niet weet

wanneer zij verpletterd wordt

vertrapt tot slijmerige plek

of juist net vooruit, niet

versnellend, ontsnapt, maar

dat woord lijkt al te snel

ontkomt, terwijl de fietser

allang op zijn bestemming is

haalt zij de overkant

kruipt tussen gras, onwetend

waar naar toe, aangelokt

door een geur of eenvoudig

kruipend tot ze iets eetbaars

tegenkomt en stopt

==

Aantekeningen

‘De Alice voorbij’ verscheen eerder in

Het Spaarne stroomt, redactie en samenstelling

George Moormann, uitg. De Zingende zaag,

Haarlem 2004.

‘Schepen’ verscheen eerder in

The Festival of the Seven Seas,

uitg. Stichting Delfsail 2003.

Gedichten uit de reeks ‘Achter de grenzen…’

verschenen eerder onder

de naam ‘Chaotica’ in het ts. De Revisor (1992)

‘Cressida in Dis’ verscheen eerder in Flowering Inferno,

uitg. Philip Elchers, Groningen 2002.

‘God Konijn’ verscheen eerder in Geesbrugger

Bijdragen No. 15 bij een schilderij van

Jet van Ooosten, Sub Signo Libelli 2003.

‘Vogelhut Hekslootpolder’ verscheen eerder

in Het Spaarne stroomt,

redactie en samenstelling George Moormann,

uitg. De Zingende zaag, Haarlem 2004.

‘Hoe je een dochter moet laten gaan’;

bij een litho van Co Westerik.

‘Reizen’ verscheen eerder in Water en vuur III,

samenstelling Karla de Boer-Gilberg,

uitg. Phidias, Apeldoorn 2002. (Bij een beeld,

Dansend vierkant, van Marijke de Goey,

Arnhem, Pleyroute.)

Het tweeluik ‘We gaan nu…’ en ‘Veertien was ik…’

is geschreven

ter herinnering aan de schrijver Robert Walser.

‘Den Helder’ verscheen eerder in Hier lonkt een spiegel,

samengesteld door Ruben van Gogh en Suzanne

Meeuwissen, in opdracht van

Het BUREAU interim!,z.p. 2001.

‘Tong’ verscheen eerder in Water en vuur IV,

samenstelling Karla de Boer-Gilberg, uitg. Phidias,

Apeldoorn 2004. (Bij een beeld van Rudi

van de Wint, op de Knardijk).

‘Huis’ bij een schilderij van Euf Lindeboom.

‘Deur’ bij ‘Portaal’, brons van Gert Sennema,

Folkingestraat 67, Groningen.

De citaten uit 'Kerkje Middelbert' komen uit 1 Korintiërs 15