maandag 12 maart 2018

Karel Capek, Meteoor

Hoe schrijf je een roman?

Meteoor’ is behalve een zoektocht naar de identiteit van een patiënt een soort ars poëtica van een roman.

Als een gloeiende meteoor die elk ogenblik in stukken kon barsten.

De roman’ Meteoor’ gaat over twee dromen, over de beelden van een helderziende en vooral over
de fantasie van een schrijver.  Aanleiding is het neerstorten van een vliegtuigje, waarbij de passagier anoniem in het ziekenhuis belandt.

De zuster droomt twee nachten over hem. Ze gelooft niet in dromen, maar twee keer achter elkaar… dat moet iets betekenen. Ze vertelt haar dromen aan de chirurg. Het waren telkens veranderende beelden en ze heeft ze nu in haar hoofd gerangschikt en samengevoegd. ‘Alle dingen  zouden in louter dromen vervallen als ze niet een zekere orde bezaten.’ In de droom spreekt de man tot haar en vraagt om hulp. Ze ziet hem op een houten trapje zitten met een tropenhelm. Hij heeft zijn moeder niet gekend en haatte zijn vader, een ondernemer, die zijn onderneming zag als iets dat door zijn zoon moest worden voortgezet. Hij leidde een ongehoorzaam en wellustig leven. Hij ontmoette een tenger meisje, gelukkig, zelfbewust, succesvol als ingenieur in een fabriek. Hij wilde haar verleiden en dat lukte. Daarna keek ze glimlachend naar hem en zei: ‘Zo, nu ben ik van jou!’. Hij ging er als een straatjongen vandoor. In haar droom vertelt hij haar van alles: hoe hij gevlucht is naar een eiland, hoe hij geld verdiende met suikerriet, hoe hij zijn arbeiders opzweepte en met mulattinnen de liefde bedreef. Hij beseft nu ‘dat het leven, evenals de dood, ook van een duurzame materie is gemaakt, dat het op zijn manieren met de eigen, kleine middelen de wil en de dapperheid heeft om voor eeuwig te zijn.’ Hij draagt haar op het meisje te zeggen dat hij terug is. 

De helderziende voelt griezelig duidelijk aan wat er met het slachtoffer van het vliegongeluk gebeurd is, niet alleen door het ongeluk, maar ook daarvòòr door een besmetting met rode koorts en gele koorts. Hij kan ruiken dat de vorige patiënt een nieroperatie heeft ondergaan. De reuk is, zegt hij, zeer intelligent. Hij komt ook met een vergelijking met klank: als je de A laat klinken op een piano, weerklinkt ook de A van een viool. ‘Zie het zo dat het leven een soort weerklinken is, dat de mens weerklinkt, dat zijn geest, herinnering en onderbewustzijn weerklinken.’  Hij vertelt het verhaal van het slachtoffer, die zijn moeder niet heeft gekend. Hij legt uit hoe zijn leven moest verlopen, door de aanvankelijke eenzaamheid, door het gedrag van de vader. Hij weet van de tropen, van zijn baan als opzichter, dat hij chemicus was in de suikerfabriek, dat een hoogleraar het onderzoek van de jonge man frustreerde. De helderziende weet van Cuba. Het is allemaal kennis die hij nauwelijks bewust naar buiten brengt. De medische gegevens kloppen met het verhaal en ook het zwakke hart, door te veel drank, tropische ziekten, sigaren. De helderziende begon met het beeld van een cirkel. Het slachtoffer heeft de cirkel van zijn leven gesloten door terug te keren naar de plek vanwaar hij vertrokken is, om het meisje op te zoeken, dat hij is ontvlucht.

De schrijver gebruikt zijn fantasie en komt nog het verst met de reconstructie van het leven van het slachtoffer. Hij schrijft: ‘Over de fantasie wordt gezegd dat ze dwaalt (…) maar veel vaker holt ze alert en aandachtig voort als een hond die met zijn snuit een vers spoor volgt.’ En dan komt er een theorie over het schrijven van bijvoorbeeld een roman. Dat ‘is een bezigheid die meer met jagen gemeen heeft dan met, laten we zeggen, het bouwen van een kathedraal volgens van tevoren uitgewerkte plannen.’ ‘Dat wat talent  wordt genoemd, is voor het grootste deel interesse of bezetenheid, de interesse om achter iets levends aan te gaan.’
Wat weet de schrijver? Dat de man verschillende munten in zijn zakken had: Franse, Engelse en Amerikaanse en een Hollands dubbeltje. Dat wijst op de Antillen. Hij had haast, want hij vloog ondanks de storm.
De schrijver weet dat alles wat hij schrijft betrekking heeft op hem zelf. Als hij over Hecabe zou schrijven, zou hij het over zichzelf hebben, ‘ik zou de weeklagende oude vrouw zijn die haar verschrompelde  zakjes van borsten openkrabt.’
Hij begint zijn verhaal met de vondst van een gewonde man, ergens op Cuba, met een pistool in zijn hand. Hij wordt volgegoten met rum en ontwaakt na 36 uur, zonder herinnering. Uiteindelijk wordt hij in dienst genomen door een zakenman die gebruik van hem maakt, omdat hij vele talen spreekt en omdat hij gewetenloos allerlei dingen kan regelen.
De schrijver legt op geheimzinnige wijze de hele geschiedenis bloot. Hij vertelt waar de man vandaan kwam, wat er gebeurde en hoe hij terugkwam en neerstortte.
Is het juist wat wij lezen? Hij blijkt inderdaad uit Cuba te komen, maar verder is alles verzonnen. Is het waar omdat het is opgeschreven? Het doet er niet toe: het is een verhaal en het is waar omdat het overtuigend is opgeschreven en omdat je als lezer er in kunt geloven.


Karel Capek, Meteoor, Wereldbibliotheek, Amsterdam 2017.
190 bladzijden

The shape of water

Veel lof voor idiote film The shape of water

Dat de schoonmaakster schattig is, is buiten kijf, maar dat ze verliefd wordt op een visman is onwaarschijnlijk, ook al probeert de verhalenverteller het aannemelijk te maken doordat het meisje wees is en doordat ooit (waarom?) haar stembanden zijn vernield. Ze heeft in haar haar hals drie strepen als een litteken van de operatie. Ze communiceert met gebaren en de visman begrijpt die gebaren. Ze doet ‘ei’ en hij doet haar na ‘ei’. Ze neemt een platenspeler mee en ze draait een plaat voor hem en doet ‘muziek’ en hij doet ‘muziek’. Allemaal nogal onwaarschijnlijk vanwege het zeer beveiligde complex waar zich dit allemaal afspeelt en dan ook nog de aparte ruimte die is afgesloten met een cijferslot. Goed, zij krijgt als schoonmaakster de cijfercombinatie, maar die sessies zijn toch onwaarschijnlijk en ook wel idioot.
Ze is bevriend met een collega, een zogenaamd zwarte vrouw, ook een schat, die haar antwoorden vertaalt voor een Amerikaanse hufter, een baas. Die baas zegt natuurlijk vreselijke dingen over schoonmaaksters en negers
Hij heeft de visman gevangen en in een druktank vervoerd, hoewel hij ook buiten het water kan functioneren. Niet te lang en hij moet groen spul krijgen en het water moet zout. Dat levert allerlei humoristische scènes op. Het meisje, Elisa, houdt een zoutbus omgekeerd vast, waarbij het zout op de grond van de badkamer stroomt. Ze heeft de visman gered en naar huis gebracht, met hulp van de tekenaar bij wie ze woont en die homoseksueel is en daarom uit een eettent wordt gezet.
Dat was allemaal heel spannend, want de hufter had Elisa’s plannen uiteindelijk door en hij was zeer gevaarlijk.
Hij martelde de visman met een stroomstok.
Waarom dit allemaal gebeurt? Het heeft veel te maken met begin jaren zestig koude oorlog-gedrag. Amerika tegen de Sowjet-Unie. Er speelt ook een cliché-klootzak-generaal een rol. Hij bedreigt de hufter, die geen fout mag maken. De hufter is ook een beetje zielig: hij kauwt kindersnoepjes, heeft schattige kinderen die kijken naar een zwart-wit tv-beeld van Ed en het sprekende paard. Hij heeft ook een cliché-Amerikaans vrouwtje, zo’n Madman-vrouwtje uit het begin, dat zich overdag laat neuken, zo’n beetje met kleren aan, maar hij wil niet dat ze praat. Er is ook een scène waarin hij Elisa een omgevallen glas water laat schoonmaken en hij probeert haar te verleiden, omdat ze stom is.
Elisa vrijt met haar visman in bad en later, ook weer humoristisch, in de hele badkamer als een aquarium, waarbij ze het water probeert tegen te houden met wat kussens bij de drempel. Tevergeefs. In de onderliggende bioscoop gaat het geweldig lekken. Een man, ook weer geestig, is in slaap gevallen bij een film, maar hij krijgt een drup in zijn opengevallen mond en schrikt wakker. Dat vrijen met de visman roept weer humor op, want haar vriendin, die zelf last heeft van een luie man die ’s nachts voortdurend scheten laat, (‘als scheten woorden waren, was hij een Shakespeare’) zegt zoiets als dat elke man zijn penis kan verbergen. De visman doet dat in een plooi. Maar hij is dus wel in staat om de schattige blote Elisa te nemen.

Aan het eind worden ze allemaal neergeschoten, maar de visman is ook een visgod. Hij kan wonden genezen door hand (met vlies)-oplegging. Hij springt met Elisa in het water en daar kan ze ademen in het water, doet haar ogen open en ze leven nog lang en gelukkig. Elisa als omgekeerde zeemeermin, als niet zo erg mooie beauty en haar beest.
Wie ook wordt neergeschoten is een Russische spion-wetenschapper, omdat hij niet meer vertrouwd wordt. Hij wil de visman niet doden en hij helpt Elisa met het ontsnappen van de visman. Vreselijk spannend: haar tekenaar (die door een reclamebaas op een koude manier wordt afgedankt) maakt een vals pasje. De MP vertrouwt het niet en neemt hem onder schot, maar dan wordt hij door de spion in een nekklem gezet. De tekenaar rijdt door, neemt de was met de visman in ontvangst, met Elisa en rijdt weg. Ze worden beschoten door de hufter en bewakers, maar ontsnappen.
Later wordt de neergeschoten spion met een stroomstoot gedwongen te zeggen wie de ontvoerders zijn, zodat de hufter achter de schoonmakers aankan. Hij komt, geheel volgens het cliché van misdaadseries net op tijd bij het dok aan en schiet dus Elisa en de visman neer. Shakespeariaans drama? Nee, de tekenaar slaat hem neer en nadat de visman zijn wonden heeft geheeld, krijgt de slechterik nog een fatale uithaal met zijn klauw. De politie komt er aan, gewaarschuwd door de zwarte vriendin. Wat gebeurt er met de hufter? Is hij dood? Wordt hij ingerekend of verpleegd en vrijgelaten of zorgt de generaal er voor dat hij alsnog wordt geliquideerd? Wat gebeurt er met de schattige kinderen en het praatzieke vrouwtje? Krijgt zij weduwenpensioen? Zoekt zij een nieuwe hufter? En de kinderen? Groeien zij op met de Amerikaanse ‘waarden’?







Julian Barnes Het enige verhaal

Fatale liefde

De mannelijke hoofdpersoon Paul van Julian Barnes Het enige verhaal heeft besloten van Susan te houden toen hij 19 was, zij 48 en getrouwd en met twee volwassen dochters, ouder dan Paul.
Barnes maakt voor mij niet duidelijk waarom hij van Susan houdt en misschien kan dat ook nooit. Hij vindt haar origineel en geestig, maar is dat genoeg? Wil hij origineel zijn? Hij heeft een afkeer van ‘normale’ mensen.
Waarom Susan van Paul houdt? Misschien omdat zij ongelukkig is met haar drinkende en af en toe gewelddadige man, misschien omdat zij verlangt naar liefde, misschien omdat Paul zo’n typetje is, zoals zij zegt. Barnes vertelt niet veel over het ontstaan van hun liefde en hoe zij van het tennis dubbel glijden naar het bed. Later vluchten zij naar Londen om samen te wonen in een armoedige woning. Paul gaat voor de advocatuur studeren, om haar te kunnen onderhouden. Susan is veel alleen en raakt aan de drank. Daarom? Of is er iets fundamenteels mis met haar? En wat is er met Paul? Laat hij de dingen gebeuren, omdat hij niet veel begrijpt van het leven. Hij is voortdurend aan het denken en overwegen. Hij noteert alle citaten over de liefde en streept ze weer door omdat ze niet juist zijn. Zo is ook in de Nederlandse uitgave de titel doorgehaald en opnieuw geschreven.
Uiteindelijk gaat ze lijden aan Korzakov en eindigt ze volkomen dement. Paul moet haar dan toch in de steek laten. Hij zegt dat hij haar teruggeeft aan het gezin, aan één van de dochters. Hij gaat reizen, krijgt vriendinnen, maar nooit voor lang. Waarom niet? Omdat hij ze niet toelaat tot zijn intimiteit. Omdat hij zelf niet ‘bij zijn gevoel kan komen’.

Barend en Sarie uit Stadium IV  van Sander Kollaard kennen  op een heel andere manier een fatale liefde. Hier is kanker de spelbreker. Uiteindelijk slaat Barend het hoofd van Sarie kapot, omdat ze, bijna stervend, nog heel even gelukkig is op de plek waar ze voor het eerst elkaar beminden, vele jaren geleden. Hoe hij daar mee wegkomt - lijk laten meenemen met een vissersboot, politievragen beantwoorden etc. - vertelt Kollaard niet. Daar gaat het hem niet om. Het gaat om wat je voor je geliefde over hebt als het er werkelijk op aankomt. Moest Sarie doorgaan met belastende en vergeefse chemokuren? Moest zij sterven, ongelukkig, in een ziekenhuisbed met fatale middelen. Mocht zij niet, ziek, doodziek, terug naar de plek van haar geluk?

Aan het eind van de film Call me by your name staart de hoofdpersoon, de 17-jarige Elio, minutenlang betraand naar het haardvuur, tot hij aan tafel wordt geroepen om het chanoekafeest te vieren.
Zijn vader nodigt ieder jaar een promovendus uit om te helpen bij archeologische opgravingen. Dit keer is het een blonde adonis, Oliver: 24 jaar. Als deze aankomt kijkt Elio met zijn vriendinnetje vanuit het raam boven en merkt op dat de ‘nieuwe’ wel erg zelfverzekerd is. Al snel wordt voor de toeschouwer duidelijk dat Elio zich tot hem aangetrokken voelt, dat wil zeggen dat Elio het nog niet weet, maar zijn lichaam wel. Dat kun je als toeschouwer zien! Hoe doet een regisseur of een acteur dat? Ook Oliver is aangedaan, maar hij wil niet. Hij is bang voor zijn reputatie, maar de hormonen kruipen waar ze niet gaan kunnen. Elio vrijt met zijn vriendin, maar kan Oliver niet uit zijn hoofd krijgen. Uiteindelijk geven ze beiden toe en beleven een hartstochtelijke liefde, maar Oliver moet weer weg.
De ouders van Elio zijn zeer liefdevol en begrijpend. Ze zien ook eerder dan het liefdespaar waar het naar toe gaat. Aan het eind spreekt de vader zijn zoon toe en vertelt hem dat hij zich niet moet schamen voor de overweldigende ervaring, maar dat hij deze moet koesteren. Hij bekent ook dat hij vroeger dergelijke gevoelens kende, maar er niet aan mocht toegeven. Dit wordt heel subtiel aangegeven.
Het is de toeschouwer duidelijk dat Elio nog lang gebukt zal gaan onder deze zomerliefde.

Madelon de Keizer, Als een meeuw op de golven

Dichter en criticus: liefde voor het leven
‘de droppels en de stroom’

Volgens Jan Veth, de schilder van het beroemde portret van de jonge Verwey, moet de kunstcriticus ‘niet zozeer een mening of oordeel geven over een kunstwerk, maar eerder het gevoel weergeven dat een kunstwerk bij hem opwekte’, aldus Madelon de Keizer in haar boek over Verwey en zijn tijdgenoten. Het geven van een oordeel, schrijft Veth, is iets van superioriteit.
De lezers willen echter graag oordelen lezen, al is het maar met bolletjes. Zij willen weten of een kunstwerk de moeite waard is en zij willen begrijpen waar het kunstwerk over gaat. Zij zoeken dus een autoriteit die hen vertelt wat zij ook zouden moeten menen.

Verwey noch Kloos trokken zich van Veths mening iets aan. Zij wilden wel degelijk voorlichting geven aan het publiek vanuit hun kennis, hun leeservaring en hun eigen dichterschap. Zij vertrokken vanuit hun eigen opvattingen over hoe kunst moest zijn. Kloos hield vast aan de Tachtiger principes, zoals ‘allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’, terwijl Verwey na enige tijd de idee belangrijker vond. Dat was dan ook de belangrijkste reden voor hun verwijdering en later zelfs vijandschap. In hoeverre daarbij hun intieme verhouding een rol speelde, is moeilijk te achterhalen. Hoe ver ging hun liefde? In elk geval is wel duidelijk dat Verwey veel hield van zijn mentor in de kunst en dat Kloos verbitterd reageerde op zijn verloving met Kitty van Vloten, met wie Verwey een gelukkig huwelijk beleefde. 

Hoe oordeelde men over het portret van de jonge Verwey?  Wat zag men? Een slungelige jongen in niet voorname kleren, met een kop vol sterke eigenzinnigheid. Wat ik nu zie in het portret? Een jongen van negentien die met enig dedain niet kijkt naar zijn portrettist. De rechterhand in de zak van zijn broek. Het haar wild; brede neus, dunne, brede mond, de ogen kijkend naar, ja, naar wat? In zich zelf gekeerd, broedend op zijn toekomst, ambiteus.

Albert Verwey was de zoon van een godsdienstige meubelmaker, geen eenvoudige ambachtsman, maar iemand met een bedrijf met vele arbeiders. Zijn zoon mocht naar de HBS, eerst driejarig, later vijfjarig. Albert was aanvankelijk een slechte leerling, maar hij slaagde uiteindelijk als de beste. Hij was vooral goed in Nederlands en andere talen. Hij werkte kort als secretaris bij een handelsonderneming, reisde met zijn baas naar Brazilië, maar vestigde zich al gauw als dichter en literator, een armoedig bestaan.
Van Eeden vond het maar niks dat ‘den eerzuchtigen burgerjongen, (…) een goeden partij doet’. Van Eeden verafschuwde het huwelijk van zijn schoonzus met Verwey. Waarom? Daarvoor moet ik een uitstapje maken naar de biografie van Jan Fontijn over Van Eeden. Fontijn veronderstelt jaloezie. Kitty was populair in de kring van schrijvers. Kitty kwam in zijn dromen voor. Heeft hij haar als vrouw begeerd? Was Martha, de vrouw van Van Eeden frigide of heeft van Eeden haar frigide gemaakt met zijn schizofrene kijk op sexualiteit? En er was zeker jalousie de métier: Verwey schreef maar door, terwijl Van Eeden in een impasse zat.
Overigens waren al die literaire ‘vrienden’ af en toe zeer gefrustreerd en ziekelijk. Ze hadden hoofdpijn of ze waren overwerkt, overspannen, depressief. Ook Verwey leed aan depressieve buien, vaak na het voltooien van een bundel of boek. Sommige schrijvers waren alcoholist en suïcidaal. Het is nu niet anders dan toen. Veel schrijvers leven ongezond, al zijn er gelukkig ook veel uitzonderingen.

Hoe oordeelde men over Verwey’s dichterschap? Carel Scharten vond hem een ‘welbewusten, strengen en eigendunkelijken Hollander’. Zijn poëzie vond hij ‘ koel (…) bedenksel’, ingewikkeld en ‘vol onbegrijpelijke diepzinnigheden’.
Nog erger: zijn werk is ‘het genoeglijk maaksel van wie steeds over zijn zeer belangrijke  zelf tevreden is, en des te tevredener naarmate het resultaat stijver staat van gewicht en bizonderheid’.

Hoe oordeelde Verwey later over Kloos? ‘Ik zou hem de punt van het Zelf-gevoel willen noemen. Dat hij altijd zichzelf en zichzelf alleen zoo voelt, is zijn kracht en zijn grootheid.’ Verwey heeft vaker van die vreemde uitdrukkingen: ‘de punt van het Zelf-gevoel’. Gelukkig legt hij het hier uit.
Hij wilde zich richten op de wereld en zijn observaties ‘zuiver’ weergeven. Wie zou het onzuiver willen doen?
Volgens Kloos stonden in de debuutbundel van zijn vriend ‘nogal wat grammaticale fouten en overtredingen in zijn versbouw’ (MdK)

Hoe oordeelde Verwey over zichzelf? ‘Als kind had hij altijd al geweten dat hij meer dan iedereen het leven kende, omdat hij een dichter was.’ (MdK)
Zelf formuleert hij heel wat ingewikkelder: ‘Ik zou nu onopgemerkt gaan kunnen tusschen de wereld vol menschen en elk zou ik zien  en elks woorden hooren als de alleen door mij te begrijpen geheim-taal van Het Leven’. Nou, nou!

Eerst dacht ik dat het kiezen van figuren rond Verwey zou leiden tot een donut-biografie, maar later zag ik dat Verwey steeds de naaf in het wiel was.
Niettemin ben ik het eens met Rob Schouten dat Verwey wat veraf blijft, maar ligt dat niet eerder aan zijn ‘onbenaderbaarheid” dan aan zijn biografe?
Onbenaderbaar? Liet hij niet allerlei vrienden toe? Was het huis op het duin niet een gastvrije plek? Ja, maar zijn jongste zoon klaagde over zijn afwezigheid en de vrienden liet hij allemaal weer los. Was Kitty de enige die hij toeliet?
Madelon de Keizer heeft een tijdsbeeld willen schrijven, zoals Gundolf uit de kring van Stefan George dat deed. Zij wilde met een biografie een cultuurideaal laten zien aan de hand van een centrale figuur. Dat maakt het geheel wat droog.

Hoe oordeelde Kloos over Verwey? Hij vindt dat de ‘jonge, schoonheidszoekende lyricus Verwey vanaf 1886 (…) langzaamaan was verworden tot een betogend didacticus wiens veelvormige emotie was verdord tot hautain begrip.’ (MdK) Kloos heeft het ook over ‘zelfminnende bespiegeling’. 1886 … Verwey is dan 21! Het gaat hier over de Verzamelde Gedichten! De invloed van Kloos was zo groot, dat men tot diep in de 20ste eeuw zijn mening in het algemeen deelde. Vestdijk heeft geprobeerd het beeld te veranderen. Hij bewonderde Verwey om zijn enorme en belangwekkende oeuvre, maar sabelde ook vele gedichten neer als rijmelarij en dor denkwerk. Vele gedichten lijken eerder op verknipt proza.

Wat me verbaasde in het werk van Verwey waren de vele ongelukkige zinnen, de grammaticate fouten, overtredingen in de versbouw (volgens Kloos). En wat te denken van de volgende uitspraak over nieuwe verzen? Hij schreef vroeger verzen met mannelijk rijm, nu allemaal in het vrouwelijk rijm: ‘dat is omdat ik nu een vrouw heb’. Wat een onzin!

Bewonderenswaardig zijn echter zijn discipline en werklust: hij werd inderdaad een cultureel leider. In tegenstelling daarmee staat het geringe aantal verkochte exemplaren van de meeste van zijn bundels, met een oplage van 200 exemplaren. Van de  herdruk van de Verzamelde gedichten werden 28 exemplaren verkocht. De uitgever eiste dan ook steeds een aandeel in de kosten van uitgave. Het Blank Heelal had een oplage van 500. Het eerste jaar (1889) werden er 92 verkocht. In 1910 was er geen belangstelling meer en waren er 376 exemplaren over.
Het tijdschrift De Beweging moest steeds financieel ondersteund worden door Verwey zelf. Er waren meestal niet veel meer dan 200 abonnees.
Toen Verwey in februari 1928 werd uitgenodigd door prinses Juliana, die zijn colleges volgde, voor een diner, bleek ‘dat zelfs de hoogste dignitarissen geen idee hadden wie hij eigenlijk was’ (MdK). Hij schreef aan Uyldert: ‘Als ik ooit, als hollandsch dichter, gemeend heb eenigszins bekend te zijn, ben ik van die waan grondig genezen.’
Toch verklaarde hij nooit teleurgesteld te zijn geweest door de ontvangst van zijn boeken: ‘Waar ik één lezer verwachtte, heb ik er altijd twee of drie gevonden en soms meer.’ Hij werd nooit populair, maar aan het eind van zijn carrière werd hij niettemin door de meeste belangrijke literatoren vereerd als een groot dichter, zelfs door Ter Braak die hem een literaire administrator noemde en een superieure schoolmeester, maar toch zijn dichterschap ‘monumentaal’ achtte.
Een nieuwe generatie roemde zijn Europeese instelling. Hij hield van zijn land, maar hij was geen nationalist. Optimistisch betoogde hij dat de toekomst schoon zou zijn en dat we toegroeiden naar een mondiale eenheid. Dat was een gewaagde profetie in de dertiger jaren, in de tijd van het nationaal-socialisme. Verwey zag heel goed dat het fout ging met Duitsland. Vestdijk wilde een bloemlezing maken met zestig gedichten van uitnemende kwaliteit.
Maurits Uyldert, de eerste biograaf van Verwey schrijft over hem: ‘Een vonk van godswijsheid valt in de dichterziel. Deze vergeestelikt haar wezen en groeit uit tot de idee, die dit wezen zo eigen is, zó dit wezen zelf is, dat geen uiting ervan anders dan als symbool van deze idee denkbaar is.’
Hij benadrukt, net als Vestdijk in zijn Verwey en de Idee, dat Verwey de dichter van reeksen is, van een oeuvre. Veel gedichten krijgen hun betekenis in het geheel, als kralen aan een ketting. 


Erg enerverend, aantrekkelijk, avontuurlijk of meeslepend kan ik de biografie niet vinden, maar dat ligt ook aan het leven van Verwey, hoe polemisch, eigenwijs en zelfbewust hij ook was. Maar ik heb veel bewondering voor het geduldige graafwerk in de brieven, de zorgvuldigheid van alle commentaren, waarbij Madelon de Keizer negatieve opmerkingen over Verwey niet schuwt.

Verwey vond de biografie ‘een moeilijke en hoge kunst, maar ‘wie zich er aan waagt moet de druppels zien en de stroom, de boomen en het heele Bosch.’ Dat heeft zijn biografe goed gedaan. Het geheel had van mij echter wel korter gemogen. 

Madelon de Keizer, Als een meeuw op de golven, Albert Verwey en zijn tijd, Prometheus, Amsterdam 2017.
767 bladzijden

Louwrens Hacquebord, Duivelse dilemma’s

Oorlog in Dokkum

De vader van Louwrens Hacquebord, Tjerk, trots op zijn Hugenoten-achtergrond, ging op oudere leeftijd naar Spitsbergen. Zijn zoon werd hoogleraar aan de RUG en een bekend Arctisch onderzoeker.
De vader heette Tjerk en was in de oorlog een belangrijk verzetsman. Een naamgenoot was lid van de NSB.
Nu heeft de zoon van Tjerk een boek geschreven onder de passende titel Duivelse dilemma’s, Een familie in oorlogstijd.

Het is een goed boek geworden, geschreven met de juiste distantie, objectief en bovendien is de schrijver er in geslaagd om de daden van het het verzet spannend weer te geven. Zo moet Tjerk naar Twente om distributiebonnen te halen. Tjerk is niet gewend aan treinreizen en de lezer beleeft zijn terugreis met het pakje bonnen mee, alsof de zoon van Tjerk er bij was.

De schrijver geeft goed aan hoe moeilijk het was de juiste keuzes te maken. Zo is er de naamgenoot van Tjerk, Tjerk Heero Hacquebord, geen naaste familie, die al voor de oorlog sympathiseerde met de NSB, vanwege zijn sociale situatie, geen werk, verlangend naar gezag en orde, gevoelig voor de belofte werk te verschaffen. Hij werd lid, zegde zijn lidmaatschap op, maar toen Duitsland Nederland binnenviel werd hij weer lid, verzeilde in Duitsland, zag hoe het daar toe ging. Hij kwam terug naar Nederland, maar bleef lid, werd zelfs Landwachter. Als zodanig nam hij toch weer afstand en deed niet erg mee met zijn soortgenoten, die hem dat zeer kwalijk namen. Na de oorlog werd hij in een interneringskamp gezet. Pas in 1948 kwam hij vrij en vertrok naar elders in het land om niet steeds geconfronteerd te worden met zijn verleden. Zijn kinderen en kleinkinderen ondervonden daar nog lang last van.

Wat moest je als je een bedrijf had? Aan de Duitsers leveren  en je schuldig maken aan collaboratie  of weigeren en het bedrijf en de voorraden kwijt raken aan de vijand? De werknemers stonden op straat.
Tjerk Louwrens mocht van zijn vader geen Ausweis halen en moest onderduiken. Hij raakte betrokken bij het verzet en voerde allerlei opdrachten uit. In het laatste oorlogsjaar, hij was toen 22, was hij heel actief in het verzet. Spannend was bijvoorbeeld het opvangen van wapens en munitiekisten, die werden gedropt door Engelse vliegers.
In januari 1945 ging het dramatisch fout. De Duitsers ontdekten een wapenopslagplaats. Er werden verzetsmensen opgepakt en vervoerd naar Leeuwarden. Leden van de knokploeg vingen de auto op bij de brug in De Valom en schoten de chauffeur en de Duitser naast hem dood. De commandant van de SD in Leeuwarden nam gruwelijk wraak: twintig mensen werden onder veel ceremonieel gefusilleerd.
De overval op het Leeuwarder Huis van Bewaring was wel een succes, waarbij veel verzetsmensen werden bevrijd zonder slachtoffers te maken.

In de omgeving van Dokkum waren niet veel NSB’ers, maar omdat men elkaar goed kende, moest men toch heel voorzichtig zijn. Het boek is verhelderend over wat er in een kleine gemeenschap kan gebeuren. Na de oorlog neemt iedereen zijn plek weer in, met schrammen en pleisters en erger wonden. Het leven gaat verder. De schrijver begint zijn verhaal met de Elfstedentochten van 1941 en 1942. Het boek eindigt ook met een Elfstedentocht, die van 1947. Even weer werkten de verschillende gemeenschappen samen.

De auteur begon met enkele blaadjes met aantekeningen van zijn vader, die na zijn dood werden gevonden. Daarna deed hij archiefwerk en praatte met nog levende getuigen.
Met zijn moeder, die zijn vader in de onderduik had leren kennen, bezocht hij allerlei plekken waar spannende en gruwelijke dingen waren gebeurd. Dit boek is een monument voor zijn vader en voor het verzet in en rond Dokkum.

Louwrens Hacquebord, Duivelse dilemma’s, Een familie in oorlogstijd, uitg. Nobelman, 2018.
160 bladzijden

Henk van der Waal, Mystiek voor goddelozen

Filosoof en dichter

Op de foto op de achterkant van Mystiek voor goddelozen staat Henk van der Waal afgebeeld als een Franse filosoof zoals Lyotard of Bataille, Blanchot of Derrida. Hij studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en aan de Sorbonne. In 1995 debuteerde hij als dichter met de bundel De windsels van de sfinx, die werd onderscheiden met de C. Buddingh’-prijs.

Zijn taal lijkt vaak op die van de genoemde Franse filosofen en ook wel op die van Heidegger, op wie Van der Waal promoveerde.
In zijn nieuwe boek ontvouwt hij de situatie van de moderne mens en hij doet dat met toenemend inzicht en indrukwekkende overtuigingskracht. Mystiek voor goddelozen  is een belangrijk boek. Wie zijn wij, waar komen we vandaan en waar gaan we naar toe? Naar de technologische verdinglijking of slagen wij er in onze menselijkheid te bewaren?

Daarbij behandelt hij kennis van de kosmologie, de natuurkunde (quantumfysica), filosofie en psychologie. Dit geeft al aan dat het geen gemakkelijk boek is. Men moet het rustig en uitgerust lezen en herlezen. De presentatie waarvoor hij gekozen heeft, maakt het niet tot een boek dat ‘leest als een trein’, nee, het leest ‘als een postkoets’. In die postkoets zitten de raadselachtige en de welwillende - de dichter en de filosoof - en dat zijn mensen die elkaar aanvullen, maar ook bekritiseren. Zij lijken ook twee zielen in één borst, wat niet te verwonderen is omdat de auteur filosoof en dichter is. Zij nemen afwisselend het woord en richten een kathedraal van woorden op, die leiden tot het boek. De wijze waarop ze dat doen heeft mij vaak geïrriteerd. De welwillende zegt bijvoorbeeld tegen de raadselachtige: ‘Je bent wat dwingend ineens. Zeg het gewoon zelf als je het zo goed weet.’ Dan antwoordt de raadselachtige: ‘Jij bent de inkopper.’ ‘Ja, ja, maar stiekem schrijf jij het doelpunt dat ik maak bij achter jouw naam. Ik ken jouw soort.’ Dit is nog aan het begin, in het tweede gesprek. Uit het vijftiende: ‘Je zoekt uitvluchten en houdt me aan het lijntje.’ ‘Dat lijkt zo. Je moet gewoon geduld hebben en vooral nog een paar laatste stappen zetten.’
Even verder: ‘Je zegt het met de ondeugende lach van de betweter om je mond. Een paar keer wat veren in je kont en je denkt het denken al te slim af te zijn. ‘Niet zo scherp ineens. We hielden het juist even zonder gekissebis met elkaar uit.’
Ik begrijp wel dat het Van der Waals bedoeling is de discussie te laten voeren door echt aandoende mensen, of om wat luchtige passages te creëren, maar kinderachtige commentaren op elkaar hoeven van mij niet.

De tekst is overigens een wonderlijke mengeling van moeizaam zoeken en zelfbewust doceren: ‘Kortweg laten alle krachten of willen die in ons werkzaam zijn, zich in twee categorieën onderverdelen. De ene komt overeen met het ervaringsbereik dat jij koppelde aan de eerste differentie en dat onze lichamelijkheid  en ons verleden en onze toekomst controleert en integreert. Die controle en integratie leiden tot de door onze subjectiviteit aangeblazen identiteit waarmee we in de wereld opereren.’ Hier is de welwillende, de filosoof, aan het woord. De raadselachtige, de dichter, is niet minder lastig te lezen: ‘Je kunt ook zeggen dat zíjn de weerstand is die ontstaat als de tijdvertragende kracht tegen de tijd in probeert te bewegen. In elk geval heeft zíjn die weerstand nodig om echt te zíjn.’ en ‘Als dat (het uitstijgen boven de eigen identiteit, RE) ons door de combinatie van het intern oscilleren en het extern oscilleren lukt, voelen we ons ineens niet meer gedetermineerd door en gereduceerd tot het hele bouwwerk van lichamelijkheid, subjectiviteit, individualiteit en identiteit waarmee we het doorgaans moeten doen.’

Maar waar gaat het boek over? Over ons menszijn, ons verleden, onze toekomst. De religies zijn obsoleet geworden, de wetenschap kan geen antwoord geven op onze levensvragen. Hersenwetenschappers kunnen alleen maar de structuur van onze hersenen blootleggen en onderzoeken waar verschillende activiteiten plaats vinden, maar waar ons  bewustzijn vandaan komt, wat ons ‘zelf’ precies is, om te zwijgen van de ‘ziel’ - geen idee! We hebben moeite aan te nemen dat ons bewustzijn ‘een uitvloeisel is van iets wat vele malen groter en omvangrijker is dan wijzelf’. De filosoof zegt: ‘een puur afzonderlijk bewustzijn bestaat niet. (…) Dat wij ons van onszelf en de wereld om ons heen bewust zijn, komt doordat we allemaal als welpjes aan de borst van een veel grotere openheid lurken.’
De huidige technologische ontwikkeling, die exponentieel versnelt, dreigt ons op te nemen doordat we cyborgs worden, door superintelligente quantumcomputers. We zouden, betoogt Van der Waal, onze ‘geboortelijkheid’ en onze sterfelijkheid moeten eerbiedigen en niet door het screenen van embryo’s en door al te gemakkelijke euthanasie ontmenselijken.

Hij geeft een overzicht van de geschiedenis van het ‘leven’ vanaf de bigbang. Het begint met een oneindig klein punt met een ongelooflijke hoeveelheid energie. Er was geen ruimte, geen tijd. Er was alleen potentie. In de mystiek spreekt men van nunc stans,  een eeuwig nu. Hier heerst de absolute orde. Na de inflatie gaat die orde verloren. Een beslissende rol speelt de tweede wet van de thermodynamica, het entropisch beginsel. Alles vervalt. Hiertegenover staat de syntropie ( een term die niet door hem wordt genoemd), waarbij structuren worden opgebouwd. Om dat te bewerkstelligen moet altijd energie worden toegevoerd.
Elke nieuwe ontwikkeling zorgt voor een extra tijdvertraging, dat wil zeggen er gebeurt meer in dezelfde hoeveelheid tijd. De materie heeft gezorgd voor een lagere entropie; de ordeningen zorgen voor het vertragen van de tijd. Tijdvertraging wordt in de verklarende begrippenlijst omschreven als ‘1. Het stabiliseren en vertragen van tijd en ruimte door de grote materiele constellaties om ons heen. 2. De weerstand die een systeem biedt aan zijn eigen teloorgang.’
Wij staan midden in de tijd, hebben verleden en toekomst, maar de tijd trekt aan ons. We gaan mee met de totale ineenstorting.
In de volgende fasen: melkwegstelsel, zonnestelsel, aarde, wordt steeds tijd vertraagd. De mens is ‘kampioen tijdvertrager’ door het uitbreiden van zijn organisch stelsel met mythes, verhalen, instrumenten, talen, maatschappijen, instituties, internet.
Ruimte, tijd, taal, stilte en muziek staan als een kathedraal om ons heen. Het is zaak, betoogt Van der Waal in een treffende metafoor, om het dak van de kathedraal open te houden, zodat we niet worden opgesloten in de dogma’s van een kerkleer.
Uiteindelijk zouden wij moeten uitkomen in een situatie van vrijheid en open zíjn in onze wereld, want ‘we zijn er om het vrije in de tijd te actualiseren. (…) Wij zijn er om tijd te bloeien.’ Van der Waal wijst het kleine wiel van het boeddhisme af. We mogen ons niet terugtrekken in een klooster en de wereld de wereld laten. Dat heeft alles te maken met de oerliefde: mystiek voor goddelozen.


Henk van der Waal, Mystiek voor goddelozen, Querido, Amsterdam-Antwerpen, 2017
431 bladzijden

Carlos Ruiz Zafón Het labyrinth der geesten,

 Pedant, uitvoerig en gekunsteld

Als Daniel aan het woord is en vertelt over Fermín, die hem probeert op te fleuren, citeert hij Fermín, die nogal ingewikkeld spreekt. Dan staat er: ‘Halverwege de voordracht begreep ik er al geen woord meer van, hetzij vanwege de werking van zijn explosieve recept, hetzij vanwege het grammaticale vuurwerk dat mijn goede vriend had aangestoken.’

We zijn nu op p.17 van het 845 bladzijden tellende boek van Carlos Ruiz Zafón Het labyrinth der geesten, behorende tot de cyclus van romans ‘die in het literaire universum van het Kerkhof der Vergeten Boeken met elkaar vevlochten zijn.’
Wonderlijk perspectief! Hoe kan Daniel ondanks het feit dat hij er geen woord meer van begrijpt, zijn vriend zo keurig citeren? Dat doet de verteller achter Daniel natuurlijk. Die verteller lijkt veel op Carlos Ruiz, een wat pedante schrijver, die graag wil laten zien dat hij niet van de straat is, maar die zich niettemin afzet tegen wat hij modieuze, intellectuele schrijvers noemt. Hij wil een mooi verhaal vertellen, een spannend verhaal en hij wil laten zien dat hij opgewassen is tegen Umberto Eco of Borges of Marquez.

Hij laat Fermín het volgende zeggen: ‘De waarheid, dat is de onzin die mensen verkondigen wanneer ze menen iets te weten, Daniel. Ik weet net zoveel van de waarheid als van de maat brassière van die geweldige vrouw met puntige naam en boezem die we laatst zagen in de Capitol-bioscoop.’
Wat een ongepaste metaforiek! De schrijver wil geestig zijn en prikkelend. Het is ook wel een beetje onzinnig, want hij zal vast meer weten van die maat dan van de waarheid.

Nog een voorbeeld van een ontspoorde metafoor, die ook wat ranzig is: ‘De kaas - of wat die sponzig vettige substantie ook mocht zijn - smaakte naar zeep en bevatte, voor zover het gastronomisch inzicht van Fermín reikte, geen aanwijzingen dat een koe of een andere herkauwer de hand of de uier had gehad in de productie ervan.’

De heldin van het verhaal, Alicia, moet vluchten en laat zich een achteruitgang wijzen door een ober die ze om haar vinger windt, zoals ze vaak doet bij behulpzame mannen: ‘naargeestige straatjes zoals ze alleen in het oude Barcelona te vinden zijn, nauw als de spleet tussen de billen van een seminarist.’

Fermín ligt gewond in het ziekenhuis na bombardementen in Barcelona in 1938. Over een verpleegster staat er dan: ‘Ze kon niet ouder zijn dan achttien, en het eerste wat Fermín dacht was dat ze er voor een engel op de goddelijke loonlijst behoorlijk veel beter uitzag dan kon worden aangenomen op grond van de bidprentjes die altijd bij doopplechtigheden en communies werden uitgedeeld. Het opkomen van onkuise gedachten kon enkel twee dingen betekenen: verbetering van de fysieke tonus of nakende eeuwige verdoemenis.’ Er zullen vast wel lezers zijn die dit knap en geestig vinden, gezien de populariteit van Zafóns boeken.

Maar is het een spannend boek? Ja, Zafón kan spanning opbouwen, hij weet wat cliffhangers zijn. Het boek bevat alle bekende ingrediënten van het genre: intelligente, mooie jonge vrouw met bijzondere gaven, goede intuïtie, snelle waarnemingen en deducties. Ze heeft natuurlijk ook een gebrek: hier een ernstige wond uit de oorlog (1938!), die steeds opspeelt en waartegen ze  zware middelen moet gebruiken. Het maakt haar vaak dodelijk bleek, wat veel mannen weer buitengewoon aantrekkelijk vinden. Ze is bovenal snedig en superieur. Er is tragiek: ze kan zich niet binden, misschien niet van iemand houden. Ze is eenzaam, maar ze is een weergaloos lezeres, die volkomen in goede (!) boeken kan opgaan. Er is een opdrachtgever, die tegelijk gevaarlijk en beschermend is en die haar ruim financiert. Ze heeft een vijand die op de loer ligt en zorgt voor veel spanning. Er is een raadsel dat moet worden opgelost. Ze heeft een helper die haar op beslissende momenten steunt, ook al wil ze de zaak eigenlijk alleen oplossen.
Er zijn wrede vijanden, weerzinwekkende moordenaars, die met plezier martelen in stinkende kerkers. Er is een complot op grote schaal. Schoften uit het fascistische Spanje moeten worden gestraft, maar niet alles mag boven komen. Een nieuwe overheid bestaat toch weer uit opportunistische geldwolven en als Alicia de zaak dreigt op te lossen, wordt van hogerhand verklaard dat de zaak al is opgelost en dat de schuldigen zijn gestraft, onder dankzegging aan Alicia en haar helper. Ze wordt ontslagen en krijgt een hoop geld mee, maar ze kan de zaak natuurlijk niet loslaten, wat weer voor veel spannende gebeurtenissen zorgt.
Een minpunt is de gekunsteldheid van de intrige. Zo gaat een amateur-achtervolger achter een gevaarlijke man aan. Hij komt bij een groot huis op een heuvel, besluit om over een muur te klimmen (geen honden!), door de tuin naar het huis te sluipen. Hij komt bij een raam en is getuige van een brute marteling en moord. Keert terug, klimt over de muur, maar dan wacht de gevaarlijke man op hem, die vragen stelt en uiteindelijk de jongen meeneemt voor verhoor (!) naar het bureau.
En dan is er, zoals in meer detectives, het merkwaardige perspectief, waarbij de lezer /kijker meer weet dan de speurder. Het is dan ‘spannend’ hoe de speurder de informatie-achterstand inhaalt, waarbij soms de lezer/kijker eerst nog in het ongewisse wordt gelaten. Aan het eind komt alles goed, nou ja, alles?


Carlos Ruiz Zafón, Het labyrinth der geesten, vertaling Nelleke Geel, Signatuur, Amsterdam 2017. 845 blz.

Frans Budé De dagen

De jongen

Hoe schrijf je een autobiografie van je kindertijd? In de verleden tijd? In de eerste persoon? Vertel je alles, voor zover dat mogelijk is? Koel of betrokken, emotioneel? Verzwijg je de psychische botsingen of suggereer je die alleen en laat je de gevolgtrekkingen over aan de lezer? Of is het kind zich nog niet bewust van die botsingen? Blijkt alleen uit kleine opstandige gedragingen wat later leidt tot afstand nemen?

Frans Budé kiest voor De dagen de tegenwoordige tijd. De ondertitel is ‘Belevenissen van een jongen’. Ik wil het niet hebben over de bekende soortgelijke belevenissen; geen vergelijkingen.

Deze jongen woont in Maastricht in een zeer oude straat, waar Karel de Grote nog is doorgetrokken. Zijn vader heeft daar een, zeggen we nu, mooie ouderwetse drogisterij, met kasten met kruiden, potjes met Latijnse namen, die de jongen uit het hoofd kent, flessen met glycerine kamferspiritus, vaten met spannende vloeistoffen, diepe kelders. Aan het eind van de belevenissen  moet de jongen verhuizen naar een nieuwe wijk. Dat wordt al veel eerder  aangekondigd in een gesprek met het dienstmeisje Stella, die alles schoon houdt. De jongen heeft een goede verstandhouding met haar. Maar hier geen Vestdijkiaanse toestanden! Stella vertelt dat zijn moeder last heeft van het vochtige huis. Er zijn plannen om te verhuizen. Vader wil niet, maar ja, moeder wint uiteindelijk. Dat bedenkt de lezer, niet de jongen. Hij is er bijna ziek van. Bovendien is de lagere-school-tijd ten einde. Hij neemt met heel wat minder verdriet afscheid van de broeders. Dat lees je niet, maar dat begrijp je, omdat een paar keer situaties met de broeders worden beschreven, zoals het trekken en omdraaien van een oor om een onnozele reden, tot bloedens toe. Tegenwoordig zouden de ouders de inspectie of zelfs de politie inschakelen, maar toen werd dit alles met de mantel der liefde bedekt. Mantel der liefde? Schaamte, verkeerde saamhorigheid, angst voor het religieuze gezag! Geen sexuele strapatsen, maar wel machtsmisbruik.

Frans Budé schrijft in de hij-vorm. De jongen krijgt geen naam. Toch wordt hij zichtbaar en navoelbaar. Hij is een brave jongen en hij heeft brave ouders: de vader opgewekt en humorvol, die stoute grappen uithaalt, de moeder liefhebbend maar streng. Zij lijkt dwars door de jongen heen te kijken. Liegen zal niet goed mogelijk zijn. Er dan is er nog het blozen dat je verraadt.

Zijn ouders trouwen in 1942. Eén jaar, vijf maanden en achttien dagen later wordt een meisje geboren, Anna, die na een dag overlijdt. De jongen is van 1945 en het valt de lezer op hoe historisch zijn jeugd is geworden. Ik zou willen lezen met de ogen en levenservaringen van een vijftienjarige. Die zal toch wel  regelmatig verbaasd zijn over omgangsvormen en maatschappelijke omstandigheden. Een priester die voorafgegaan door een misdienaar het Sacrament van de stervenden komt brengen bij een buurvrouw. Op straat wordt geknield.
Hij of zij zal het boek lezen als een historische roman. Voor mij geldt dat niet omdat ik ouder ben dan de jongen en hoewel ik opgroeide in Den Helder, bracht ik een deel van mijn diensttijd door in Maastricht. Overigens zat ik als kind ook op een broederschool. Ik herkende veel, maar verbaasde me over het herinneringsvermogen van de jongen, van de auteur dus.

Budé is bekend als dichter, meer dan tien bundels, die positief werden ontvangen. Hij schenkt in dit proza veel aandacht aan voorwerpen. De jongen heeft een gedetailleerd waarnemingsvermogen en de verteller laat dat ook allemaal zien.

De kleine Anna: de ouders hebben een herinneringskamer voor haar ingericht, een soort dodenkapel met babykleertjes en allerlei parafernalia, op Romeinse wijze, die de jongen pas aan het eind van zijn kindertijd ontdekt.
De verteller laat ons op p.31 al weten: ‘In de laatste maanden van haar zwangerschap haalt zijn moeder op een zomerse dag de naaimachine tevoorschijn en tovert de sluier van het bruidskleed om tot een haast doorzichtig gordijn. Ze bevestigt het aan een standaard boven de wieg. Kijkt Anna wat weken later omhoog, dan ziet ze de hemel. Maar haar oogjes blijven dicht.’ Wat er precies gebeurt vertelt hij niet, zoals hij ook meestal de clou van een verhaal of de afronding weglaat. De lezer kan het zelf wel aanvullen immers. Op een dag steekt de jongen per ongeluk een prullenmand in brand. In zijn angst om te blussen gebeuren er allerlei andere ongelukken. Zijn moeder is furieus en dwingt hem op zijn knieën vergiffenis te vragen. Dat weigert de jongen en vervolgens brengt ze hem naar een priester die ‘mensen kan overlezen’, een soort exorcisme begrijp ik. Vader vraagt aan de jongen als hij hem naar bed brengt, wat er is gebeurd bij die priester. Vader troost hem. De lezer denkt: en wat gebeurt er verder met de moeder? Neemt de jongen het haar kwalijk? Vast wel, maar dat krijg je niet te lezen. Hoe is eigenlijk de verhouding met de moeder, denkt de lezer vervolgens. Is zij een rooms-katholieke hysterica en tegelijkertijd een vrouw die haar gezin heel goed kan besturen en die ook chocolade smokkelt uit België? De jongen wil een abonnement op de Donald Duck, maar de moeder geeft hem het blad van de Heilige Kindsheid: “‘Je bent nu lid van de Heilige Kindsheid.’ Ze zegt het verheerlijkt.”

Op bladzijde 44 wordt beschreven hoe de jongen een foto vindt, terwijl zijn moeder slaapt: op de foto de kleine Anna, niet in haar wieg, maar in haar doodskistje, omgeven door aronskelken, de bruidsbloemen (!) van zijn moeder. Moeder vraagt wat de jongen doet. Hij zegt: ‘Niets, helemaal niets.’ en komt er kennelijk mee weg. Op pagina 57 staat: ‘En jij, Anna, lieve zus van me, jij die in de hemel bent, waak alsjeblieft over papa, bescherm hem, heb hem lief.’ De verteller voegt er aan toe: ‘Al krijgt hij geen antwoord, hij heeft in ieder geval zijn zegje gedaan.’ Dit commentaar doet veronderstellen dat de volwassen geworden jongen afstand heeft genomen van zijn religieuze opvoeding. Een kennis van de moeder uit België heeft voor de kinderen iets meegebracht. Voor Anna heeft ze een lieflijk jurkje meergebracht. Het jongere zusje van de jongen denkt volgens hem wie Anna dan wel mag zijn. De ouders houden het dode zusje weg van de andere kinderen. Zij mogen er niet onder lijden.

De voorplaat van het mooi verzorgde boek toont twee foto’s: de ene foto van kale bomen ligt over een andere waarop een jonge vrouw met een zwarte jurk wandelt in een ommuurde hof (?). Haar hoofd is verdwenen onder de eerste foto.

Ik zou wel meer over de jongen willen lezen. Hoe vergaat het hem op de middelbare school en later?

Frans Budé, De dagen, Karaat, Amsterdam 2017.
213 bladzijden

Eyeless in Gaza (Aldous Huxley)

Eyeless in Gaza (Aldous Huxley)

Is het een goede vertaling van de titel die Pé Hawinkels verzon: ‘De ogen uitgestoken’?
Het boek gaat over de ontwikkeling van een man uit de vorige eeuw, vóor WO I, van cynisme tot geloof in de groei in bewustwording, de intelligentie van het universum. Het is een soort autobiografie onder andere naam, omgezet in didactische fictie.

Blind in Gaza: zoals Simsom in de bijbel.
De hoofdpersoon komt tot innerlijk inzicht en bevrijding van de slavernij die leek op vrijheid, de illusie van vrijheid, die leidt tot een spiritueel vacuüm. Huxley ervoer een metafysische malaise, net als  Eliot in ‘The waste Land.’
De anti heroïsche held Anthony Beavis wordt pacifist.
Hij had een affaire met Helen, dochter van zijn eerdere maîtresse Mary Amberley, die buitengewoon cynisch was.
Een absurd incident, het vallen van de hond uit een vliegtuig, waar bij Anthony en Helen, naakt op het dak bespat werden met bloed, lijkt op de scène van Boeddha die een lichaam zag langs de weg in Nepal. Anthony gaat naar Mexico, ervaart daar de armoede en de bijna onmogelijkheid om daar iets aan te doen. Zijn vriend Mark raakt zijn been kwijt en wordt gered door Miller, dokter, antropoloog en boeddhist, pacifist. Mark blijft cynisch.

Het boek opent in 30-8-’33 met het bekijken van foto's die Anthony doen denken aan de dood van zijn moeder, aan Mary Amberley etc. In hoofdstuk vier gaat Anthony met zijn vader John naar het dorp waar zijn moeder wordt begraven (6-11-1902). Eind van zijn kindertijd. Daar is ook Mary, negen jaar ouder dan Anthony (21 en 12). 10 jaar later ontmoet hij haar (31 en 22) in Oxford. Mary is cultureel immoreel en zij beïnvloedt zijn denken. In hoofdstuk één is hij minnaar van Helen, zonder verantwoordelijkheidsgevoel in een zogenaamde vrijheid. In de roman rekent hij daarmee af: niets is toevallig, we zijn gevangen in een karmische ketting, onze daden bepalen ons latere zijn. We zijn verbonden in onze eenzaamheid.
Waarom gooit Huxley de hoofdstukken als het ware door elkaar?
Het boek is zo opgebouwd als gebeurt in Anthony's bewustzijn. Het verleden maakt het heden, zoals het heden licht werpt op het verleden.

Korte samenvatting (chronologisch)
Anthony's kindertijd-dood moeder-ontmoeting met Mary die haar ongeboren kind Helen draagt. De schoolvrienden Mark, Goggler Ledwige (broer van Helen) met zijn auto-erotische fantasieën, de scrupuleuze stotterende Brian.
Oxford, Anthony de erudiet, snob. Brian wordt verliefd op Joan, kan niet lichamelijke met haar zijn, voor het huwelijk. Kan geen geld van zijn moeder aannemen. Joan zoekt troost bij Anthony en Mary dwingt hem haar te verleiden. Dit moet Brian verteld worden. Anthony ziet zijn vriend in het Lake District. Hij wacht te lang. Dan komt een brief van Joan. Brian springt in een afgrond. Anthony verlaat Mary.
Helen steelt goederen om haar durf te laten zien aan haar zus. Anthony gaat naar een party van Mary, na jaren. Mary is oud, heeft een gigolo Gerry, die haar bedriegt met haar geld. Mark is cynisch, nihilist èn communist, voor zijn eigen zaak. Beppo vertegenwoordigt degeneratie, in Helens visie. Helen wordt verleid door Gerry. Haar moeder aan de heroïne. Helen wordt in Parijs geaborteerd. Zij trouwt met Hughes. Mislukt huwelijk. Zij heeft het over de betekenisloosheid van zijn sentimentele gehechtheid.
Helen cynisch, teleurgesteld. Zij ontmoet Anthony weer. Er is alleen nog lichamelijke passie. Dit wordt verbroken door het vallen van de hond. Anthony voelt zich leeg. Hij weet niet hoe hij dat moet genezen en gaat dan maar in op de invitatie van Mark naar Mexico. Mark heeft het existentialistische idee dat de betekenis van het leven afhangt van zijn eigen acties. Miller redt, zaagt het gangreen been van Mark af voor een publiek van indiaanse kinderen. Miller gelooft: wie goed doet goed ontmoet. Hij zegt dat Anthony leidt aan chronische constipatie.
Helen heeft Hugh verlaten en is verliefd op Ekki, die echter wordt gekidnapt door de nazi’s. Zij realiseert zich de valsheid van het communisme.
Anthony is veranderd. Hij is nu actief pacifist. Hij moet een vergadering toespreken; wordt bedreigd, maar gaat toch. De paradox is dat je het onmogelijke bereikt als je mediteert over de vrede, hoe dan ook, vriend of vijand. Ook als je ten onder gegaan in het duister, zie je het licht. De duisternis van de blindheid veranderd in het licht van de extase.

Het doel heiligt niet de middelen. De zachte krachten zullen zeker winnen aan het eind.

Henriëtte Roland Holst
(1869-1952)
De zachte krachten zullen zeker winnen 
in ’t eind -- dit hoor ik als een innig fluistren 
in mij: zoo ’t zweeg zou alle licht verduistren 
alle warmte zou verstarren van binnen.
De machten die de liefde nog omkluistren 
zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen, 
dan kan de groote zaligheid beginnen 
die w’als onze harten aandachtig luistren
in alle teederheden ruischen hooren 
als in kleine schelpen de groote zee. 
Liefde is de zin van ’t leven der planeten
en mensche’ en diere’. Er is niets wat kan storen 
’t stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten: 
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.
Met dank aan George Woodcock

Jan Bommerson De ontdekking van Shetland

De grote, kleine, vriendelijke reus

Waarom gaat iemand naar de Shetland eilanden? Er is daar helemaal niets. Dat wil zeggen, er zijn altijd schapen en pony’s en vogels natuurlijk. Er is wind en zee en regen en er zijn rotsen, waar je af kunt lazeren en er is eenzaamheid, maar ook gezelligheid, gastvrijheid en bier. Waarom gaat Jan Bommerson er naar toe? Hij schrijft: ‘Een keer, toen ik in mijn eentje over een landweggetje wandelde, heel in de verte de zee, bulten afgegraven turf in de berm, een paar schapen en een pony in de heide, het gekrijs van meeuwen in mijn oren, overspoelde me een golf van emotie, sprongen me de tranen in de ogen, kreeg ik slappe knieën, en wilde ik in het gras van de heuvel gaan liggen. Voor altijd. Het overviel me, op klaarlichte dag. Zomaar. Terwijl er niets gebeurde. Het was er  ineens. Dat gevoel. Dat ik hier altijd wilde blijven. Dat alles goed was. ‘ Hij overweegt later om bijvoorbeeld met een Landrover daar electriciteitsmeters op te nemen; hij kan immers rijden. Verder heeft hij hier niets aan zijn diploma’s. Wat moet een leraar Nederlands op Shetland? Van schapen heeft hij geen verstand. Hij doet het niet, hij keert terug naar Groningen.

Hij gaat naar een onbewoond eilandje. Hij heeft een afspraak met iemand gemaakt. En hoopt dat die man er ook is. En dat is zo. De voormalige visser brengt hem naar het eilandje. Het is nog een hele klus om aan land te stappen. Wanneer wordt Jan weer opgehaald? Over twee dagen, Als het weer meezit. Anders later. Heeft hij wel genoeg eten en drinken bij zich? Wat gebeurt er als hij een been breekt? Als de visser een hartaanval krijgt? Het is lang voor de smartphone. Wie weet dat hij hier is? Een buschauffeur?
Hij  gaat wandelen op het eilandje. Een kaart is niet nodig. Hij maakt weinig foto's want dat gaat nog  ouderwets met een filmrolletje. Alleen als je zeker weet dat een foto de moeite waard is maak je hem. Hij ziet veertig zeehonden, sluipt naderbij, stelt zijn toestel in, gaat staan en de zeehonden zijn weg, lachen hem uit in de zee.
Bommerson doet gevaarlijke dingen, dat weet hij ook wel, maar hij heeft een bijna kinderlijk vertrouwen in de goede afloop. Als lezer denk je soms: nu gaat het mis, maar nee, het weer blijft goed, de visser komt met zijn bootje en haalt hem weer op.

Het is heel aangenaam om het reisverslag van Jan Bommerson te lezen, " De ontdekking van Shetland". Hij begint dit boek met zijn tweede reis en beschrijft de tocht per boot van Aberdeen naar Lerwick, de avond in de lounge met een merkwaardig muzikaal duo, dat veel decibellen produceert, waarbij veel bier wordt gedronken, zijn pogingen om te slapen, het opzetten van de tent op het vasteland, waarbij hij ook weer wordt gestoord, maar nu door oude vrienden en dan gaan  ze samen naar het Queens Hotel.

Zijn lengte leidt soms tot hilarische situaties, bijvoorbeeld bij een behendigheidsrace met een Landrover of als een oude boerin haar handen voor haar gezicht slaat, omdat ze zo’n lange man nog nooit heeft gezien. En natuurlijk als Muira die het met alle mannen van Lerwick heeft gedaan, vraagt:
‘Are you shaped in proportion all over?’ De kleine reus weet niet wat hij moet zeggen, maar gelukkig lacht iedereen zo lang en luid dat het niet hoeft.

Het is allemaal veertig jaar geleden, Jan was 27, nu 67. Waarom heeft zo zo lang geduurd voor we dit mogen lezen? Hij heeft nu eindelijk de tijd om zijn aantekeningen rustig te ordenen. Wat is er in die tijd allemaal gebeurd? Cabaret, presentatie, een school-carrière, een huwelijk, kinderen, een volkstuin en wat niet al.
 Heeft hij Saundra nog éen maal gezien? Saundra die in het begin opving dat hij de voorplaat van de TVTimes met Tommy Cooper zo mooi vond en bij het afscheid de uitgescheurde bladzijde geeft met de tekst: ‘To Jan with love from Saundra 21st July 1978 XX’ en later - dat ziet hij pas aan boord van het schip dat hem terugbrengt naar Aberdeen - ‘As an afterthought more love from Saundra’. Was hij die avond in de Queens maar wat sneller geweest om haar te vragen mee te gaan naar de dance. Hij bedenkt hoe hij het moet vragen, onzeker, zo, nee zo en dan is Robbie hem voor en gaat Saundra met hem dansen. Jan gaat dan maar terug naar the cottage, waar hij logeert met zijn vrienden, waaronder Big Jim, die plotseling vertelt hoe zijn ouders hem op zijn achttiende verjaardag met twee koffers het huis uitzetten. ‘We hebben nu achttien jaar voor je gezorgd, en dat vinden we langzamerhand wel genoeg. We zijn klaar. We stoppen ermee. (…) We don’t like you. We never did. That’s why!’

Jan kan nu niet meer terug, de boot vaart onverbiddelijk naar Aberdeen.

In 1979 maakte hij een reis naar het noorden van Noorwegen. Ook daarover verscheen een verslag in 2016, vol treurnis, melancholie, eenzaamheid en vreugde, bij de zelfde uitgever.

Jan Bommerson, De ontdekking van Shetland, uitg. Sylfaen, Lobith, 2017.
152 bladzijden.

Emily Kocken De Kuur

Vluchten kan niet meer

Wat bezielt een hedendaagse auteur om in de schaduw van de Toverberg te staan?
Van Emily Kocken las ik ‘Witte vlag’ en ik was onder de indruk van haar intelligentie, haar originaliteit, haar eigenzinnigheid, van het onafhankelijke van de hoofdfiguur. Ik moest wennen aan haar stijl.

Dat ze het vak in haar vingers heeft, kun je zien aan een passage als volgt. Yves, de vader, rijdt weg van Vera, zijn eerste vrouw en denkt aan de bergen van Davos: ‘Een joekel van een bocht eiste zijn aandacht, een soort luchtbrug voorbij het viaduct noordoostelijk van Den Haag, een stijging en kromming ineen en zo extreem dat je op het hoogste punt moest gassen. Zijn hart klopte in zijn keel toen hij de helling had genomen, rare associatie. De onverwachte hoogte in het ‘lage’ landschap, de groeiende opwinding in het gemoed van zijn inwoners. Het populisme dat in iedere natie om de zoveel generaties zijn kop opstak.’
Niettemin dacht ik ook vaak: schiet ze hier niet uit de bocht door haar versnellingen, weglatingen, wonderlijke associaties? Zoals aan het slot van haar nieuwe boek De Kuur.

Uit angst? om redundant te zijn is Kocken wel erg zuinig met informatie over wie wie is in het begin van De Kuur. De eerste hoofdstukken zul je dan ook over moeten lezen. Met korte zinnetjes geeft de auteur een beeld van snelle, intelligente, maar op life-style gerichte personages.
Ze is van alles zeer goed op de hoogte, volgt vast met tegenzin de nieuwsmedia met Van Nieuwkerk en Jinek om ons duidelijk te maken in wat voor wereld wij leven. Het hedendaagse taalgebruik wordt zonder twijfel geïroniseerd: corporaal gesodemieter, vintage, boeien, aanklooien, hip, blablabla, fok, dat kwam er niet zo lekker uit, boobies, kappen, een oké leven, ja het is goed met je,nope. Er wordt ook veel gevloekt, maar dan op zijn Tirools: gopfertami is godverdomme. Een lijst van Zwitserduitse woorden en uitdrukkingen is achterin opgenomen: giggerig is bijvoorbeeld geil, gang go kafi hole is ga toch weg!

Het boek begint zo: ‘Ook zijn vader had ze gezien, onder het bed, in de kast. Achter een struik. Op de berg. Noem een plek, ongelukkig van nature, en daar waren ze.’ De spoken van het hotel, eens een sanatorium.
Yves - de rijke vader van vier kinderen, ex van Vera en Ank, zoon van de overleden Alexander Altman, die voor zijn zoon een aanzienlijk kapitaal (‘enorme bedragen’) op een Zwitserse bank achterliet, directeur van een succesvol congrescentrum - heeft het over de geesten van de Toverberg. Het boek speelt in zijn gezin dezelfde rol als de bijbel bij orthodoxe christenen: er wordt uit voorgelezen en speels-ernstig geciteerd.
Yves wil daarboven zijn 60ste verjaardag vieren. Dat gaat niet lukken, maar zijn dochter Billy (die doet denken aan de auteur) gaat eindelijk trouwen met Hans jr, zoon van zijn oudste studievriend. (Kocken is zo attent geweest om van alle personages achterin het boek een overzicht te geven.)

Af en toe vinden we een persoonlijke spreuk of bewering, zoals ‘Overdrijving is het kind van moeheid en herinnering’, die mij duister blijft en dat geldt misschien wel voor het hele boek.
Wat wil de schrijfster beweren met ‘De Kuur’? Zelf schrijft ze: ‘ Het immateriële aspect en de bezieling was een ander verhaal. Daar konden we helaas weinig commentaar op leveren, gemotiveerd om de personages van De kuur, een levend verslag van menselijk falen, flink in de problemen te brengen. Anders gebeurde er weinig op papier en minder in de hoofden van de mensen.’ Let wel, het perspectief ligt hier bij de geesten van de berg. Het is de moeite waard de rest van de ‘gedachten’ te citeren: ‘Wanneer wij waren blijven toekijken en de boel hadden laten verslappen, dan was het ook prima geweest om dit boek louter met een veelvoud van het euroteken en het cijfer nul bedrukt te hebben, daarmee de progressief recessieve teloorgang van de Europese vooruitgang visualiserend, een betere metafoor wellicht dan de avonturen van een familie uit de bovenklasse wier leuke wandelvakantie lelijk verpest werd door een boek.’
Ik neem aan dat de schrijfster de geesten van de berg laat denken wat zij denkt. Het boek gaat over de decadentie en de voortwoekerende rijkdom van enkelingen, maar op een luchtige, vrolijke manier. Jort Kelder doet er in zijn glossy opgewekt over en met onverholen bewondering.
In Davos vinden conferenties plaats van de machtigen en rijken der aarde met het voorgestelde doel de armoe aan te pakken, maar de uitkomst is steeds dat de kloof tussen rijk en arm alleen maar groter wordt.
Maar wat is nu toch die kuur? In het verhaal van Mann is het duidelijk: de patiënten moeten genezen. Hans Castorp wordt ziek gepraat, geneest, maar sterft in een krankzinnige oorlog, die weer leidt tot een nog verschrikkelijker oorlog. Dystopisch ja. Ook De Kuur lijkt mij een dystopie.

Toch is de familie Altman niet zo dom en onsympathiek en ijdel en in wezen onzeker als de huidige machtswellusteling in Washington en New York.
Yves wil een goede vader zijn; zijn nieuwe geliefde Barbara behoort tot de geslaagde elite, maar zij is ook aardig, innemend, ‘gewoon’ en allerminst ijdel.

Kocken laat vaker ‘dingen’ aan het woord. Zo bijvoorbeeld het behang in de lift. ‘Wij zijn wat wevers willen maken wanneer ze weven, wij zijn de wilde natuur getemd in een structuur.’ De dingen relativeren het belang van de mensen. ‘Stoom’ heeft het over de ‘illusie van essentie, van het zijnde, sorry, platoonse platitude’.
Het hele verhaal wordt auctorieel verteld; de auctor kruipt naar believen in de huid van de verschillende personages  en laat ze denken wat haar uitkomt. Yves: ‘In het leven van de door hem bewonderde schrijver van de tragedie op de berg draaide alles om zijn carrière. Thomas Mann. Wat een succesverhaal. (…) Yves ontdekte dat er geen kuur was voor de ziekelijke onzekerheid van zijn eigen kinderen.’

Deel 1 begint met Vera Christine. Ze is boos omdat ze niet is uitgenodigd. Afwisselend vernemen we de gedachten van Yves en Vera, onderbroken door commentaar, ironische of ook sarcastische opmerkingen van de auctor. Vera heeft Yves door. Wat wil hij? Zijn verjaardag vieren? Zijn kinderen fêteren? Zijn nieuwe geliefde presenteren? Of toch gewoon zaken doen? Zij wantrouwt hem als vanouds.

Billy (Wilhelmina) is een verwend, boos meisje, maar is ook onverwacht zorgzaam voor haar oude grootvader in Liechtenstein, al vlucht ze na een maand naar facebookvrienden in Kuala Lumpur en daarna naar vriendin Katie in Japan. Billy is bi. De liefde is over als Katie haar confronteert met haar lazy-rich-girl-zijn. Dit wordt ons kortweg medegedeeld.
Billy heeft de gave van inzicht in de toekomst zoals Kassandra, al zullen veel lezers haar wel geloven in haar dystopie. De wereld gaat naar de sodemieter: klimaat en kapitaal, de arm-rijk tegenstelling.

Het lijkt of de auteur privé-herinneringen of fantasieën - vooral bij het vertellen over Ank, de tweede echtgenote van Yves en de moeder van Billy - in haar verhaal opneemt, waarvan deze lezer denkt: wees wat duidelijker, geef wat meer informatie over de gang van zaken. Vertel niet zo hortend en stotend met al die weglatingen uit angst? om redundant te zijn.

Moet je De Toverberg  gelezen hebben? Nee, maar je mist dan toch veel. Het gedoe over melk bijvoorbeeld: “‘Is er misschien porter?’ Wat zei ze? Hij, een Peeperkorn? Pas dus tout, hij dronk alleen bij grote dorst. Zoals Hans Castorp. ‘Hm!’” Kocken herhaalt het spelen met de tijd van Mann, al doet zij het in korte mededelingen, waar Mann in lange uiteenzettingen - denk aan de skitocht van Castorp - laat zien hoe subjectief de tijd kan duren.

Het gezin van Thomas Mann: de rol van de vader, de gehoorzaamheid van de kinderen en hun ongehoorzaamheid. De familie van Yves idem. De gesprekken aan de Altman-tafel zijn illustratief.

Al met al: het is goed en verhelderend om het boek een tweede maal te lezen (zoals bij alle interessante boeken). Toch blijven de korte zinnetjes zonder werkwoord, de sprongen, de weglatingen irriteren.
=


Emily Kocken, De Kuur, Querido, Amsterdam-Antwerpen 2017
275 bladzijden

Jan van der Vegt De onberekenbare paarden van de biograaf

De onberekenbare paarden van de biograaf

Met de overmoed van Phaëton heeft Jan van der Vegt zich gewaagd aan het besturen van vier dichterlijke paarden, dat wil zeggen het beschrijven van het leven van Hans Andreus, Adriaan Roland Holst, Hendrik de Vries en Jan Elburg. Nu heeft hij een verslag geschreven over dertig jaar werk aan deze biografieën, hoe het allemaal kwam en hoe het nooit eindigt. Wat hadden die dichters gemeen? Bij drie van hen de afsplitsing van het creatieve ik. Bij Roland Holst de dubbelganger, bij Andreus de tweelinghelft, bij De Vries de Spaanse demon van de scheppingsdrift. Overigens is ook Elburg zich bewust van een alter ego dat creatief is.
Wat een afschuwelijk vak heeft de biograaf, maar ook hoe spannend. Het is een horreur een woud van gegevens te moeten doorkruizen, valkuilen vermijdend, worstelend door het struikgewas van leugens, verdachtmakingen weerleggend. Je moet in een donker bos de lichte, open plekken zoeken, terwijl je weet dat achter elke boom de ‘waarheid ’kan schuil gaan. En wat is de waarheid? Jouw waarheid? De waarheid van de ‘biografeling’, zoals Van der Vegt zijn bewonderde onderwerpen noemt? Hij is zich zeer bewust van de betrekkelijkheid van zijn bevindingen en tevens van zijn verantwoordelijkheid om toch het meest aannemelijke verband tussen werk en leven zichtbaar te maken, waarbij hij zich ook nog eens realiseert dat sommigen zullen zeggen: wat heb ik te maken met de mogelijke pedofilie van de dichter, zijn oorlogstrauma’s, zijn pre-natale complexen, zijn narcisme, zijn verlegenheid? Het gaat alleen om de gedichten. Wat doet het gedicht? Kan ik het zorgvuldig lezend en herlezend begrijpen? Moet ik alles begrijpen? Mag ik me niet laten meeslepen door klank en ritme en sfeer?
Toch willen we bijna allemaal weten hoe de dichter tot zijn gedichten kwam. Hoe was zijn jeugd, zijn liefdesleven? Hoe werd zijn talent gevormd? Soms kunnen levensfeiten wel degelijk helpen bij een interpretatie
De biograaf gaat op zoek naar documenten (ook huis-aan-huisbladen zijn nuttig), verklaringen van ooggetuigen, die soms moeilijk te vinden zijn. Officiële instanties zijn vaak hindernissen, die niet lastig gevallen willen worden, of die de privacy van biografelingen moeten beschermen of die de onderzoeker niet  serieus nemen. Van der Vegt dacht meer dan eens: waarom schrijf ik geen roman over bijvoorbeeld Hans Andreus of iemand die op hem lijkt? Dan mocht hij fabuleren. Maar nee, Van der Vegt is een serieuze onderzoeker, zo integer mogelijk. Leugenaars moesten worden ontmaskerd door andere getuigen en geconfronteerd met de feiten. Vaak lijkt de biograaf op een rechercheur, die toch ook de leugens van zijn te onderzoeken personages moet doorprikken. Iemand kan beweren dat hij toen en toen in Parijs was, maar soms vindt de biograaf een bewijs dat dat niet kan kloppen.
En dan de brieven. Zijn ze er nog of heeft de adressant ze verbrand? Mogen ze worden ingezien? Hoe slordig ging de schrijver met ontvangen brieven om? Hans Andreus of beter Hans van der Zant, gebruikte zelfklevende enveloppen en de sluitingslipjes waarop een adres was geschreven, waren vaak losgeraakt. Bij welke brief hoorde zo’n lipje? Kon je dat zien aan bepaalde inkt of aan vlekjes? Wie was de werkelijke vader van Hans? Gelijkenis op een foto kan bedriegen. DNA-onderzoek was 25 jaar geleden niet gebruikelijk en zou je nu toestemming krijgen om een graf te openen voor een dergelijk onderzoek? En is het van belang dat je zeker weet wie de vader is als de dichter zelf de veronderstelde vader als inspiratiebron gebruikt voor de gedichten in ‘De witte netten van zon en maan’?
‘Biografengeluk ’noemt Van der Vegt het als hij op 24 december 1994 in de Volkskrant een reportage leest van Philip Freriks, die in een Parijs hotel de namen van Claus en Vinkenoog terugvond in het hotelregister. Niet de naam van Hans Andreus en die moest daar toen toch ook zijn. Gelukkig was Freriks zo vriendelijk nog eens terug te gaan op instigatie van Van der Vegt en vond toen wel de naam van Hans van der Zant. De biograaf kon het feit nog net in het al ingeleverde boek laten zetten.
Boos is hij ook wel geweest, bijvoorbeeld toen de burgemeester van Putten de naam van de Andreusschool liet veranderen, zogenaamd op grond van de biografie, terwijl Van der Vegt toch had duidelijk gemaakt dat ‘Hans van der Zant als zeventienjarige scholier onder evidente dwang bij het Vrijwilligerslegioen Nederland was ingelijfd, vervolgens buiten zijn wil om in de Waffen-SS was terechtgekomen en een jaar later door de SS-leiding uit de krijgsdienst was ontslagen omdat hij onder valse voorwendselen was geronseld.’
In de biografie over Hendrik de Vries vermeed Van der Vegt het woord pedofilie, terwijl er toch een strofe is als:

Een kleine, hem toegenegen,
Die hij in zijn armen sloot
Voor spelen, kussen en strelen,
Heeft over hem heen gelegen
En gesluimerd in zijn schoot.

Interessant is dat onze houding tegenover het liefdevol omgaan met jonge kinderen in de loop van de tijd is veranderd.
De biograaf heeft met enkele van de kinderen van toen kunnen spreken en ónbehoorlijke intimiteiten werden niet gemeld. Hij moet de feiten niet alleen naspeuren, hij moet ze ook zo mogelijk interpreteren, ook al is hij geen psychiater. Maar wat kan een psychiater? Is een inlevende biograaf zijn mindere op dat punt? Waar kwam de ‘liefde’ voor kleine meisjes vandaan? Had die te maken met zijn bipolaire stoornis, met de handelingen van zijn moeder? Was De Vries behept met een autistische aanleg? En had dat te maken met zijn ongeëvenaarde rijmvermogen en zijn ‘krankzinnige’ geheugen voor gerijmde dichtwerken?
Dat Jan van der Vegt geen droge, feitelijke biografieën wilde schrijven, blijkt wel uit het feit dat hij bewust kiest voor een pakkend en treffend begin: niet de geboorte, na de voorouders behandeld te hebben, maar bijvoorbeeld de geboorte van de dichter als dichter. Hij streefde naar een eerste pakkende zin en hij is dan ook niet weinig trots als de Volkskrant zijn eerste zin over Elburg positief waardeert.
Zijn boek ‘Vierspan’ is met vaart en enthousiasme geschreven. Ik zou bijna schrijven: het boek leest als een goede speurdersroman, dat wil zeggen als een boeiende blik op het bureau van de detective.

Jan van der Vegt, Vierspan, Over biografieën en het schrijven ervan, uitg. Prominent, Baarn 2017.
313 pagina’s