zondag 10 maart 2019

Hey Hoo; alle watergedichten van Remco Ekkers

               Hey Hoo


    

        watergedichten



                      Remco Ekkers





Als met water zelf, met de gedachte spelen,
Spelen dat je ooit en eindelijk
Zult weten wat het is,
Het is regen geweest, een rivier, een zee,
Hier was het, hier heb ik het gezien,
En zie ik water en weet niet wat het is.
                                   Rutger Kopland











©

uitg. Remigius
2018

remcoekkers@planet.nl
remcoekkers.wordpress.com

Inhoud

In den beginne
Psalm 1
A bigger splash
Lucas Granach…
Hoe je een vriendin…
Vijver Villa Hadrana
Vrouwelijk
Jong
De Alice voorbij
 Schepen
 Den Helder
 De Lek onder Schoonhoven
 Het blauwe wad
 Tegen de keer
 Emigrante
 Thalassa
 Bij Bamberg
 Pelgrimage
 Statie
 Ruimte
 Rust
 Cycladisch
 Bewustzijn
 Voettocht
 Het diepe water
 Verzoening
 Embleem
 Thuiskomst
 Gids
 Geheugen
 Meisjes aan zee
 Elbe bij Dömitz
 Den Ham
 Lang of kort
 Midzomernachtmonster
 De libellen
 Weg uit Zuidhorn
 Volg de rivier in Jiang Nan
 Vallende regen
 In de grot van de blinde vissen…
 De tunnel…
 En toen laaide…
 De hartklep…
 Achter de grenzen…
 Ondertussen…
 De vrouw zit op haar hurken…
 Natuurreservaat
 Vogelhut Hekslootpolder
 Fulmaris glacialis
 De vader, de zoon en de gletsjer
 Deur





















In den beginne

Zoals een rivier geen bron heeft
maar voortvloeit uit vallende druppels
van een blad aan een boom in een bos
modderpoeltjes, geulen, kleine beken, waterstroom.

Zoals ik er niet was voordat ik er was
mijn zusje niet kende, mijn ouders
mij niet misten toen hun ogen
voor het eerst oplichtten bij het zien van elkaar.

Zoals een vloedgolf uit een beving gelicht
zo staat het gedicht op de bladzij op.


























Psalm 1

Zij tekent hijgend in de trein
het papier met kleurkrijt vol.
Een weg, een vaart, velden naar
de horizon met bloen, rood en geel.

De zon hoog in de lucht straalt
en spiegelt in het water. Haar moeder
knikt en lacht, kijkt naar buiten
en denkt aan bomen, zorgzaam geplant

in vette oevergrond, aan bladerkronen
boven stromend water, dan aan ziekte
die haar dochter neemt als wind
de bladeren en vloekt het kwaad.


















 A bigger splash

Je staat maar aan de rand
van het zwembad en je kijkt
naar de warmte in het water.
Waarom spring je niet?

Marmer-witte rimpels
drijven onder de zon.
Hij zwemt rustig onder water
naar de andere kant.

Hij hoort de auto's niet
optrekken, rusteloos sta je
op jezelf te wachten, gespannen.
Wanneer breek je door het oppervlak?




















Lucas Cranach de Oude schildert
op lindehout de Jungbrunnen.

Hij laat de oude vrouwen strompelend
komen, met kruiwagens desnoods
laat ze zich ontkleden, voorzichtig
glijden in het water tot de grens
krom en vervallen, daarna verjongd
met strak vel klimmen ze eruit
worden ontvangen door stralende
mannen die de nieuwe kleren
wijzen in een rode tent waarna
in het open veld een vrolijk maal
ze klaarmaakt voor de liefde.




















Hoe je een vriendin kunt vinden
een Wolga-lied (Rilke)

De rivier afvaren, dagen varen
onder de enorme lucht
en langs onmetelijke vlakten
tot ineens een bos oprijst

‘oprijst als de nacht’
boven het stromende water.

Later aanleggen, haar vinden
een boerin in de deuropening
van een verlaten hut.

Haar ontmoeten, vinden.
Zij vertelt over haar leven.
Hoe de rivier voorbijstroomde
en de hut haar woning bleef.

Weer wegvaren en weten:
hier woont een vriendin
voorgoed en sinds altijd.











Vijver Villa Hadriana

Het water is groen, zonlichtgroen
tegen het donker van de bijgebouwen.
Hij staat er ontspannen te wachten
handen in zijn zak, overhemd
opgestroopte mouwen, vol in het licht.

Kijkt naar de overkant, niet naar de kleine
gans die aarzelt in het water.
De gans drijft op zijn spiegelbeeld
tussen dat van het beeld en de man
met zijn rugzakje, op zijn gemak.
Het beeld staat armloos, stijf, architraaf
nee, deel daarvan op zijn kop, al hoeveel jaar?

Kijkt naar de gans, naar het wisselend
spiegelbeeld en wil misschien wel vallen
in het lichte groen, verlost van de sokkel
zijn, nooit meer spiegelen, zodat de gans
opschrikt, wegvliegt, langs de man.













Vrouwelijk

De vrouw die als een meermin
uit het water oprijst
en druppels water van zich schudt
terwijl zij langs de kant omhoogklimt
kijkt mij aan of ze me lang kende.

Zij richt haar ogen met een glimlach
op mijn linkerborst en fixeert
de kleine tepel.

Ik voel dat hij groeit onder haar blik
en nog voor ik kijk naar de welving
voel ik het wegen van het vlees
het trekken van de zachte huid.


















Jong

We waren klein en speelden
met een fles water in het gras
een deken van zolder, een steen.

We waren zo gelukkig als nooit
later, we dronken om beurten
zaten samen onder het dek

hielden de stenen één voor één
warm in onze handen, wisten
niet van wie de opdracht kwam.























De Alice voorbij

Door de industriehaven varen
we de Alice voorbij, leeggestript
roestig, wacht zij tot ze wordt gesleept
naar het vreetdok, stalen tanden.

Niet meer aan water denken
wat wankelt zoekt verbinding
met vuur en eindigt, in stromend
ijzer, maar nu nog de aangroeiende
zeebaard, de geur van mannen
in het stuurhuis, drinkend in de roef
en vroeger de stoomketel, enkelvuurs
vervangen door de 110 pk Blauwe Deutz.

Het brandmerk nog op de huid
kettingoverbrenging naar het roer.

Uitzicht op bakken met stalen rommel
grijpers, kranen, in fragmenten
laatste vaart, weg uit dode rivierarm.











Schepen


Waar het schip opduikt
is de liefde niet ver weg
zij is juist langsgekomen
of wacht gretig op de kade.


Het schip met masten zeilen touwen
vaart als de blinkend witte pauw
heen en weer van kade naar kade.
Het wil stormen en windstilten doorstaan.


Een zwaan met opgestoken veren
een nauwelijks bedwongen kracht
glijdt door het water
verlangend naar bewondering
klaar om toe te slaan.















Den Helder

Zo helder is het niet zo zelden
hier aan de zee, waar de wolken
schijnen in het water, kijk
daar is het blauw, daar lichtgrijs
en waar de visser zijn lijn ophaalt
is het zo doorzichtig en scherp
dat de lijn breekt en zijn lood
op de bodem blijft
tussen de witgepokte stenen.

Het water een spiegel, geen metafoor
en landinwaarts de stralende waterhemel.

Alles staat in lichtelaaie
te weerkaatsen, waterglans
en lichtgezicht
een durend magnesiumlicht
lichtscheermes, brandhelder.

De visser herstelt kalm zijn lijn
werpt zijn nieuwe lood
dwars door het glas.










De Lek onder Schoonhoven

De schilder heeft de bocht
van de rivier vervalst.
Ik herinner me zilverig
water als ik uit school
hier een uur kwam zitten.

Uitzicht op het westen
weg naar het grote water.
Pas aan het eind van de krib
onder het roodrieten mandje
zag je de verte onder de zon.

Ik zit weer onder de steile
glooiing en hoor het water komen.
Nu niet het pof-pof van de boten.
Achter me bij goede wind
de klanken van het carillon.

Voor het torentje van Ameide
of Grootammers de boeien
van de binnenbocht.
Daarachter windstilte.
Steeds weer uitzicht op licht.









Het blauwe wad


1
Wie hier verdwaalt zoekt
tevergeefs een steunpunt.
Het water lokt tot verdrinken.

Dagen nu al dwaal ik langs
het water. Waar zal ik belanden?
Ik zie geen overkant.

Als het water wegtrekt
zie ik sporen van leven:
wier, mosselschelpen, gruis.

2
De nacht is een bed
dat mij warmte onttrekt
tot ik als een schil blijf liggen..

Ook in de zon geen warmte
uitzicht naar niets dan de verte
verdampend licht in de randen.

Waar zijn de vogels?
Kunnen ze blijven zweven?
Hoe klinken hun stemmen?









3
Ik wacht op de roeiboot
uit de kamer.
Hij moet naar binnen drijven.

Ik zal hem iets het land
op trekken
tot hij stil
ligt en wachten tot de avond.

Pas in het donker weg-
varen met mijn rug
de kamer binnen varen.




















Tegen de keer

Lopen langs een oever
toen de avond viel.

Zo mooi was het niet.
Er was te veel onrust
nog in, te veel verlangen
naar wat komen moest.

Maar nu is het gekomen
of niet en het was
goed zoals het was.
Nu pas loop ik zonder

verwachting langs die oever.
Ik loop alleen nog
te genieten van wat
daar bij het water was.















Emigrante


Het meisje rechtop aan de reling: 
afscheid van het vlakke land.
Nog niet op weg naar de bergen 
in het oosten, de kruidige lucht.
In haar hoofd kou, het schaatsen 
de jongen aan haar zij, blozend 
sleept hij haar over de fortgracht 
tot zij doodmoe komt bij het begin.
Nu de Nieuwe Waterweg, stil 
kijkend naar schepen die passeren. 
Windstil, bij Hoek van Holland mist 
zodat die kust nooit verdween.


















Thalassa


Als ik afscheid neem 
van de zee en me telkens 
weer omdraai en denk: nu 
nu zie ik haar voor het laatst
hoe ze daar ligt en beweegt 
stil of golvend tegen het zand 
de kleur van de lucht 
de geur van de wind
en als ik even verder loop 
is ze weg, voorgoed verdwenen 
niet op te roepen, onkenbaar 
verscholen achter de duinrand.



















Bij Bamberg

1
Het beeld van de boom 
in de rivier, in de langzaam 
stromende rivier, voor de oever.
Daarachter het okeren koren 
het bos en de blauw-grijze heuvel 
in de verte, onder de lucht.
Twee wandelaars, één wit 
één zwart, bewegen langzaam 
met de rivier mee, door het koren.
Zij verdwijnen achter bomen 
worden nog even zichtbaar in 
de ruimte tussen takken.
Alleen nog rivier. 
De boom in het water 
verduistert traag.


















2
Een beetje bitter en zoet 
mengeling van bomen 
water, zon, voor het eerst 
in Bamberg, lopend langs
de rivier, heftig in vlagen 
een kruidigheid die altijd 
bestond, maar nooit herkend 
tot het geurbeeld, klaar
gemaakt voor herinnering 
een naam kreeg en alleen 
nog verwees naar een plaats 
en een tijd zonder betekenis.



















Pelgrimage

Nog maar net vertrokken
uit de stad en nu al dorstig.
Hij vraagt water aan het meisje
bij de put maar ziet niet

hoe zij kijkt naar zijn ogen
terwijl zij zijn kruikje vult.
Hij wendt zich naar het pad
waar de anderen lopen.

Zij ziet hem nachtblind gaan.
Zij moet terug naar het huis
bij de stadswal. Hoe lang
gaat hij? Wie lest zijn dorst?


















Statie

Hoe zij verstilt
tot glanzend water
tussen randen groen
na de reis onder bomen.

Dood als persoonlijke
vijand, vrouw als rivaal.
Wat gaat hem de lente aan
bij het lied van de aarde?

Hij gaat neer in de ring
nadat hij voor haar zong.
Nu klinkt de stilte.
Spiegel, omfloerste trom.



















Ruimte

Hoe groot de wereld is
hoe ver eb, hoe diep
de weg in Bazilië langs
palmbomen en tamarinde

naar de waterwegen
van de rivier en mensen
met manden op hun hoofd
op weg naar hun huis

en achter de bergen
het oerwoud, de donkere
goden, vermoede apen
vissen op weg naar zee.


















Rust

Hij staarde in het water
maar verloor zich al gauw
in onbestemde gedachten
omdat niets minder geschikt is
ergens over na te denken
dan een stromende rivier
waarin alle gedachten beelden
worden en alle beelden verglijden
in water dat komt en gaat:
muggen, zwaluwen, vlucht.























Cycladisch

1
Zo eindigt een zeevaarder
die zeilde naar Kreta of Troje.

Zijn lijk ligt op de rechterzijde
rug naar de achterkant van het graf
in gehurkte houding armen voor de borst.

Zo eindigt een zeevaarder
voor de gesloten ogen
een loden modelschip
naast hem het idool.

2
Het eilandenmarmer is stil.
Haar delta boven de dijen.

Een vrouw, de borsten
licht aangezet, in kalme
extase, op de tenen
de armen gevouwen, klaar.









Bewustzijn

Waarom weten wij niet
hoe wij iets weten
en groeien wij tegen
onze dwarsigheid in?
Er valt iets in het water
en de rimpeling ben ik.
Ik zie de zwarte kat liggen
in een mand op kranten
die nog gelezen willen worden
terwijl hij zijn ogen knijpt
en lijkt te denken aan wat
hij vanavond zal gaan doen
en ik wil lezen wat daar ligt
onder de kat, over de ontcijfering
van lineair A, krassen op vazen.
Dansend met het lichaam
en de hersenen af en toe
een duwtje geven, zachtjes.
Het enige dat gelijk blijft
is verandering.












Voettocht

Later: een plaat van het strand
bij Højen, van Viggo Johansen -
nooit in Højen geweest -
het linnen komt dwars door de verf
toch weer de geur en het geluid.

Eindelijk rustig de lucht bekijken
de architectuur van de duinen
loop ik bij Højen over het linnen
geen mens te zien: zee en zand
zoals tussen Bergen en Egmond.




















Het diepe water



Het laatste moment bij het water.
Er gebeurde iets met haar ogen.
Ze leken donkerder en kleiner
te worden, krinpende cirkel.

Zij trok naar binnen
beweging waarin ik mee moest.
Zij werd zeer eigen
ook een teder embleem.





















Verzoening



Maanden doof onder water
blind voor je zon.

Tegen de loodkleurige lucht
achter mij de zon, opnieuw
een boog, zo kleurig

dat het na het violet
niet op kan: nog eens
geel. groen, boven de stad

waar ik weg was.




















Embleem



Het hangt desperaat
in het borrelglas
halfvol water
de steel gekromd
kroonbladeren nog paars
met een blad hijgend
over de rand van het glas
het Maarts Viooltje.






















Thuiskomst


De voet van het standbeen

is dooraderd, al ben je niet oud.

Je knoopt vermoeid je jurk open

voor het bed met de dichte brieven.



Koffers staan te wachten

op het licht van morgen of

later, maar de handtas

wil snel geïnspecteerd.



De bloemen willen uitgepakt

en water, kunnen één nacht

wachten, maar de brieven niet.

Kom in bed, open het dek.

















Gids



Ik ben graag in de berg.
Het is hier rustig en koel.
De lamp voor mijn voet.
Ik weet de weg.

Niemand hoeft te dwalen.
Ik toon beeld en gebruik
de schelp in het krijt
de donkere feestkoepel.

Ik laat de scheuren zien
maak een nieuwe grap.
Ik breek de vuursteen
open: oerwater.














Geheugen

We halen water uit de kraan
slapen boven, leggen de sokken
in de la, de truien hoog in de kast.
Dat hoeven we niet te onthouden.

We gebruiken het alfabet
voor onze muziek en boeken
vinden moeiteloos Gerlach
en Stravinsky of Rothko.

Maar waar is toch de bloeddrukmeter
de tube lijm en de ventielslang?
Waar in de supermarkt de ahornsiroop
en wat is de zin van ons leven?
















Meisjes aan zee

Zo komen de meisjes samen
zes over land en ze stappen
éen voor éen op de vlonder.

Niet hangend aan een waslijn
maar als danseressen aan een bar
de rokken niet doorzichtig
licht in de wind boven stromend water
kijken naar het land.

Ze zijn even groot, muzieknoten
aan een balk, misschien zijn ze
aan het zingen.

Eén meisje wijst met haar teen
naar het water.

Meeuwen drijven buiten beeld.

(Sergei en Alexei Tkachev)










Elbe bij Dömitz

Nu kijken naar het woelende, stromende water
met de flikkeringen van licht tussen het duister.

Aan de overkant was het leeg, maar vrij, hoe
zou je daar moeten komen zonder brug of veer?

Hij zwom in een blauwachtig hemd, korte broek
nagels geklemd om een pakje op zijn hoofd.

Hij zwom met één hand, wist te weinig van de stroom.
’s Ochtends werkte hij nog in de bakkerij.

’s Middags at hij het verse brood met kaas en vlees.
’s Avonds sloop hij naar het water, op gympen.

Haalde diep adem, zwom met open mond, tot
de stroom hem greep en hij worstelend werd gezien

door soldaten op een boot die hem overvoeren.
Boven hem vloog een reiger naar het oosten.

De Elbe stroomt maar door, nu in het licht van de zon
op weg naar het westen, zo lang het duurt.







Den Ham

Boven de vleugels waar achthandig werd gespeeld
vlogen in het begin nog de vogels tussen de bladeren
omhoog en omlaag door het schilderij van het landschap

oud cultuurlandschap Middag Humsterland
maar toen later het licht steeds warmer werd
zagen we in de verte nog de boerenwagens rijden

waarschijnlijk met gras, geel reden ze naar de schuren
losten hun vracht en reden weer terug naar het land
terwijl intussen een sarabande van Bach weerklonk

traag kwamen koeien langs; ze liepen kalm tot het water
verlangden naar de avond, leken te genieten
van de muziek in de ruimte waar we zaten.














Lang of kort

Een spons leeft wel twee duizend jaar
maar wat heeft hij er aan als hij
het niet weet? De eendagsvlieg
weet het ook niet en is evenmin
bang voor de dood of de toekomst.

Twee duizend jaar het water filteren
voedsel verteren, andere dieren voeden
met wat overblijft en zelfs medicijnen
produceren tegen kanker en aids maar
wat hebben we er aan als we toch dood gaan?


















Midzomernachtmonster

Het geruis van vleugels van een donkere engel
in jouw droom deze zomer, het lispelen
van een steen in de formatie, de plons van een veer
op het water en het schrille gefluit
van een zoogdier diep onder de grond.

De branding die als een kat over het strand loopt
waarboven een schaterende maan mooi weer speelt.
Het humeurig tokken van een boshaan
het onverwachte ploffen van de wijde medusa
de plotselinge schreeuw van het spierwitte zand.

Over het water komt een gruwelijk wezen
komt thuis, grijpt de nimfen met klauwen
van zeewier, druipend het gele slijm
en trekt uit hun haren de draad
van Ariadne, dwingt ze in zijn labyrinth.














De libellen

Waar de zwaan zwemt met vier jongen
over het kleine kratermeer Monticchio
zweven de blauwe libellen Calopterix Virgo.

Waar de vader zwaan de jongen bedreigt
die aan komt rennen om te vissen
vliegen rusteloos de blauwe libellen.

Waar de vader van de jongen zijn zoon redt
   -angstig staat de jongen te wachten
tot de hand op zijn schouder hem rustig
leidt langs de blazende zwaan-

Daar dansen de blauwe libellen
over het water en schrijven hun brieven
over de zwaan, de jongen, het kratermeer.

















Weg uit Zuidhorn

Over het kanaal weg
naar Middag Humsterland
Beswerd, Brillerij, Hardeweer
Krassum, Suttum, langs
de afgetichelde percelen
sporen van de Groninger
baksteen industrie, begonnen
door de monniken van Aduard
lage polders, zware zee-inbraken
vette klei, hoge luchten.
Nog verder, weg langs de Lauwers
door het drooggemalen land
naar de Waddenzee, nog verder
voorbij de eilanden, eindelijk
de zee, de zee, tot ver in het noorden.



















Volg de rivier in Jiang Nan

Een man in rode kimono zit
met gekruiste benen in
een met takken bedekte hut.

Dezelfde man loopt op een brug.
Hij loopt voor zijn bediende
die een guqin draagt, muziekinstrument.

Achter de heuvel loopt hij het bos in
met een staf in zijn hand terwijl
de dienaar op een andere brug staat.

Na een derde brug praat de man
tegen zijn knecht op een overdekte
vierde brug vlak voor een waterval.


















Boven de rivier kijken zij uit
over een immense watervlakte.
Op de begroeide kust hale vissers

hun boten op het land. Alle
gebeurtenissen gescheiden
in tijd en plaats, zijn verbonden

en de toeschouwer kan wandelen
in de heuvels en de structuur
van het landschap beschouwen.

Kan niet zeggen of hij
in de natuur is of
de natuur in hem.

(Naar ‘Landschap in de stijl van
Shen Zhou’, een schilderij van Yang Jin (1644-1728))
















Vallende regen

Als jonge man luisterend naar de regen
vol vreugde om het zingen van de meisjes
op de buitengalerij boven het water. Achter hen zag ik
de schemerende rode kaarsen en de zijden godrijnen.

Als volwassen man luisterend naar de regen
vluchtend op een boot over de wijde rivier
onder lage bewolking, hoorde ik boven mij
de roep van een gans, worstelend met de westenwind.

En nu luister ik opnieuw naar de regen
in mijn kleine cel. Mijn haar is grijs.
Ik aanvaard treurnis en geluk, eenzaamheid
gezelschap met gelijk gemoed. Ik hoor
de regen vallen op de trappen van de tempel
tot een nieuwe dag komt, in helderheid.

(Jiang Jie, vertaald uit het Chinees en Engels)


















In de grot van de blinde vissen liep ik verloren.

De vis was overal, fluïdum van vis
elke donkere plek op de grond was een graf.
Ik zag hoe naakt het water was, hoe rimpelloos
tot een vis blinkend opsprong.
Ik liep daar, geschrokken
door de pets op het water
ademend in de koude lucht, struikelend naar huis.
























De tunnel onder het kanaal belopen
lange betegelde gang, bijkomen
uit narcose, schijnbaar uitzichtloos
een beetje vervuild. Buiten natte kou.

In het water een boot in de sneeuw.
Je stapte bijna mis op de treeplank.
De holte van het ruim verdeeld
met schotten, wegstervende echo's.

In  beelden patronen zien opbloeien
uit wat je eerder zag, zodat de tekst
in mijn hoofd zich groepeert rond
komende klanken.

    

















En toen laaide de oever op
op de plaats waar de brug
de overkant helder prijsgaf
hoog op tot in de hemel
zodat je nooit meer terug kon
je oog liet dwalen over water
lijnen in de lucht ging zien
de schaduw van een kleine wolk
en eindelijk in het centrum
van de vleugels in de ruimte
de gestalte van de brandende engel
oprijzend over huiverend land.























De hartklep, ragdunne, buigzame  
ordening van drie kleine parachute-
achtige schillen, vouwt zich op zij
laat het bloed binnen in de kamer.

Een ritme barst plotseling uit in
een onbeheerste vergeefse razernij
wegstervend als echo's in een kloof.

Zullen we nog één keer het water opgaan?























Achter de grenzen zijn wij weerloos.
De wereld is een gevaarlijke plaats
alsof er een afvoerput bestaat
die wat je denkt te begrijpen wegtrekt.

Leve het water, de boten, de wegen, de auto’s..
Leve het leven in de oude krant
toen je nog niet wist waar het heenging.

Je bouwt een hek om de siertuin
graaft een vijver die blijft staan
ziet de muren van het woonhuis beven
midden in een lichtgroene tuin.





















Ondertussen zit de stenen tijd
als jonge vrouw op haar stenen zetel  
met de duif in haar bloedwarme hand  
die zich elk moment kan verheffen
  
maar nu in alle rust bewogen
blijft en denkt aan hoe zij
uit kan vliegen door duisternis
over water naar een te bouwen nest.
  
De verminkte vingers van het meisje  
houden haar niet: zij kijkt weg  
droomt van een behouden huis
vergeet de duif die bij haar blijft.























De vrouw zit op haar hurken bij de put  
wasbord tussen de knieën.  
Zij lokt mij over de lange weg.  
Ik ben veilig tot bij de put.  

Neerduizelend naar het donkere  
stille water, zonder spiegeling.
Het verlangen draagt al toenadering  
in zich en de vrees de overgang  
naar de vlucht. Ik wil niet mee-  
genomen worden, ik blijf staan  
beantwoord haar glimlach, kies  
een andere weg, die ik maak in het gras.

















Natuurreservaat


Hier mag zij rusten in modder
al waait het nu te hard
voor de aansteker, bevende vlam.

Hier aan de rand van het water
dat straks tot rust komt
als de wegwakkerende wind
is gaan liggen.

Ze gieten haar mond vol
haar gezicht.

Voòr de eenzame boomzwarte vork
die dan weer spiegelt, loodkleurig
terwijl in de verte enkele vogels
kalm gaan overvliegen.













Vogelhut Hekslootpolder


Gemaakt, met kijksleuven
daarin richtapparatuur
in de buurt van scherfvrije onderkomens
inlaatduikers en een nevenbatterij
veenweiland, open schootsveld
vanaf de keel van het fort.


Er wordt geschoten
met kijktoestellen.


De vogels bekijken de bouwers
van een afstand
zetten luchtwachtposten uit
zien hoe de natuurbeschermers
ondiepe poelen maken
nieuwe stadsmuur van water.


Ze hebben elkaar gewaarschuwd
zoals dat gebeurt in vogelkringen.


De ganzen, kieviten, grutto's
dansen nu op gras
zwieren in de lucht
plassen in het water:
‘Jongens, hier moet je komen
hier kun je je laten zien' .









Fulmarus glacialis

Als ik mijn ogen sluit, zie ik golven
waarboven stormvogels zweven
op weg naar een lage hemel.

Zij zijn alleen op de wereld.
Die enkele boot telt niet mee.licht grijs van boven, wit onder

verlopend naar donker, glijden
lang op gestrekte vleugels
af en toe een korte slag.

De kleine computer in hun kop
berekent snel de afstand tot het water.
Een vleugeltip raakt nauwelijks de golven.

Zij vliegen uren door in het duister
over de donkere wateren van mijn slaap
lichten fel op in de lampen van het schip.














De vader, de zoon en de gletsjer

Iedere berg of schots heeft zijn eigen identiteit.
Zij lijken maar stil te liggen in groen glas.

Geraas van vallend ijs, een raaf krast: kra kra
ik denk dat ik besta. De zon en de zee

staan weergaloos open, geen blauwe matrozen.
Nooit stilte. Zij staan voor de foto; de zoon

legt zijn arm om de schouders van zijn vader.
Achter hen het ijs. Zij mogen geen stap achteruit.

Nog even staat de foto straks op vaders bureau.
Als ze weg zijn glijdt de ijsval nog steeds.

(Met dank aan H.Marsman en I.Biemans)















Deur


Oud hout en groen, zonder klink
of knop: de deur waar je voor staat.
Hier moet je naar binnen, maar hoe?


Ik weet wel wat achter de deur
te vinden is: over de drempel
het landschap met diepe luchten.
Wolken die wegzeilen, overweldigend
licht dat weerspiegeld lijkt door water.
Je weet wat je te doen staat daar.


Het landschap intrekken, waden
door gras en kniediep water
terwijl je overal vogels hoort.