maandag 12 maart 2018

Jan van der Vegt De onberekenbare paarden van de biograaf

De onberekenbare paarden van de biograaf

Met de overmoed van Phaëton heeft Jan van der Vegt zich gewaagd aan het besturen van vier dichterlijke paarden, dat wil zeggen het beschrijven van het leven van Hans Andreus, Adriaan Roland Holst, Hendrik de Vries en Jan Elburg. Nu heeft hij een verslag geschreven over dertig jaar werk aan deze biografieën, hoe het allemaal kwam en hoe het nooit eindigt. Wat hadden die dichters gemeen? Bij drie van hen de afsplitsing van het creatieve ik. Bij Roland Holst de dubbelganger, bij Andreus de tweelinghelft, bij De Vries de Spaanse demon van de scheppingsdrift. Overigens is ook Elburg zich bewust van een alter ego dat creatief is.
Wat een afschuwelijk vak heeft de biograaf, maar ook hoe spannend. Het is een horreur een woud van gegevens te moeten doorkruizen, valkuilen vermijdend, worstelend door het struikgewas van leugens, verdachtmakingen weerleggend. Je moet in een donker bos de lichte, open plekken zoeken, terwijl je weet dat achter elke boom de ‘waarheid ’kan schuil gaan. En wat is de waarheid? Jouw waarheid? De waarheid van de ‘biografeling’, zoals Van der Vegt zijn bewonderde onderwerpen noemt? Hij is zich zeer bewust van de betrekkelijkheid van zijn bevindingen en tevens van zijn verantwoordelijkheid om toch het meest aannemelijke verband tussen werk en leven zichtbaar te maken, waarbij hij zich ook nog eens realiseert dat sommigen zullen zeggen: wat heb ik te maken met de mogelijke pedofilie van de dichter, zijn oorlogstrauma’s, zijn pre-natale complexen, zijn narcisme, zijn verlegenheid? Het gaat alleen om de gedichten. Wat doet het gedicht? Kan ik het zorgvuldig lezend en herlezend begrijpen? Moet ik alles begrijpen? Mag ik me niet laten meeslepen door klank en ritme en sfeer?
Toch willen we bijna allemaal weten hoe de dichter tot zijn gedichten kwam. Hoe was zijn jeugd, zijn liefdesleven? Hoe werd zijn talent gevormd? Soms kunnen levensfeiten wel degelijk helpen bij een interpretatie
De biograaf gaat op zoek naar documenten (ook huis-aan-huisbladen zijn nuttig), verklaringen van ooggetuigen, die soms moeilijk te vinden zijn. Officiële instanties zijn vaak hindernissen, die niet lastig gevallen willen worden, of die de privacy van biografelingen moeten beschermen of die de onderzoeker niet  serieus nemen. Van der Vegt dacht meer dan eens: waarom schrijf ik geen roman over bijvoorbeeld Hans Andreus of iemand die op hem lijkt? Dan mocht hij fabuleren. Maar nee, Van der Vegt is een serieuze onderzoeker, zo integer mogelijk. Leugenaars moesten worden ontmaskerd door andere getuigen en geconfronteerd met de feiten. Vaak lijkt de biograaf op een rechercheur, die toch ook de leugens van zijn te onderzoeken personages moet doorprikken. Iemand kan beweren dat hij toen en toen in Parijs was, maar soms vindt de biograaf een bewijs dat dat niet kan kloppen.
En dan de brieven. Zijn ze er nog of heeft de adressant ze verbrand? Mogen ze worden ingezien? Hoe slordig ging de schrijver met ontvangen brieven om? Hans Andreus of beter Hans van der Zant, gebruikte zelfklevende enveloppen en de sluitingslipjes waarop een adres was geschreven, waren vaak losgeraakt. Bij welke brief hoorde zo’n lipje? Kon je dat zien aan bepaalde inkt of aan vlekjes? Wie was de werkelijke vader van Hans? Gelijkenis op een foto kan bedriegen. DNA-onderzoek was 25 jaar geleden niet gebruikelijk en zou je nu toestemming krijgen om een graf te openen voor een dergelijk onderzoek? En is het van belang dat je zeker weet wie de vader is als de dichter zelf de veronderstelde vader als inspiratiebron gebruikt voor de gedichten in ‘De witte netten van zon en maan’?
‘Biografengeluk ’noemt Van der Vegt het als hij op 24 december 1994 in de Volkskrant een reportage leest van Philip Freriks, die in een Parijs hotel de namen van Claus en Vinkenoog terugvond in het hotelregister. Niet de naam van Hans Andreus en die moest daar toen toch ook zijn. Gelukkig was Freriks zo vriendelijk nog eens terug te gaan op instigatie van Van der Vegt en vond toen wel de naam van Hans van der Zant. De biograaf kon het feit nog net in het al ingeleverde boek laten zetten.
Boos is hij ook wel geweest, bijvoorbeeld toen de burgemeester van Putten de naam van de Andreusschool liet veranderen, zogenaamd op grond van de biografie, terwijl Van der Vegt toch had duidelijk gemaakt dat ‘Hans van der Zant als zeventienjarige scholier onder evidente dwang bij het Vrijwilligerslegioen Nederland was ingelijfd, vervolgens buiten zijn wil om in de Waffen-SS was terechtgekomen en een jaar later door de SS-leiding uit de krijgsdienst was ontslagen omdat hij onder valse voorwendselen was geronseld.’
In de biografie over Hendrik de Vries vermeed Van der Vegt het woord pedofilie, terwijl er toch een strofe is als:

Een kleine, hem toegenegen,
Die hij in zijn armen sloot
Voor spelen, kussen en strelen,
Heeft over hem heen gelegen
En gesluimerd in zijn schoot.

Interessant is dat onze houding tegenover het liefdevol omgaan met jonge kinderen in de loop van de tijd is veranderd.
De biograaf heeft met enkele van de kinderen van toen kunnen spreken en ónbehoorlijke intimiteiten werden niet gemeld. Hij moet de feiten niet alleen naspeuren, hij moet ze ook zo mogelijk interpreteren, ook al is hij geen psychiater. Maar wat kan een psychiater? Is een inlevende biograaf zijn mindere op dat punt? Waar kwam de ‘liefde’ voor kleine meisjes vandaan? Had die te maken met zijn bipolaire stoornis, met de handelingen van zijn moeder? Was De Vries behept met een autistische aanleg? En had dat te maken met zijn ongeëvenaarde rijmvermogen en zijn ‘krankzinnige’ geheugen voor gerijmde dichtwerken?
Dat Jan van der Vegt geen droge, feitelijke biografieën wilde schrijven, blijkt wel uit het feit dat hij bewust kiest voor een pakkend en treffend begin: niet de geboorte, na de voorouders behandeld te hebben, maar bijvoorbeeld de geboorte van de dichter als dichter. Hij streefde naar een eerste pakkende zin en hij is dan ook niet weinig trots als de Volkskrant zijn eerste zin over Elburg positief waardeert.
Zijn boek ‘Vierspan’ is met vaart en enthousiasme geschreven. Ik zou bijna schrijven: het boek leest als een goede speurdersroman, dat wil zeggen als een boeiende blik op het bureau van de detective.

Jan van der Vegt, Vierspan, Over biografieën en het schrijven ervan, uitg. Prominent, Baarn 2017.
313 pagina’s

Geen opmerkingen:

Een reactie posten