zaterdag 8 januari 2011

Vol-ledige betekenis

Vol-ledige betekenis

Een kleine bloemlezing van lichaam en geest

Ik wil u laten horen dat poëzie communiceert voordat het geheel begrepen wordt, op een subrationeel niveau. Nog voordat wij kunnen zeggen waar het gedicht over gaat, wordt een boodschap duidelijk. Je voelt waar het over gaat. De dichter bewerkstelligt dat door ritme en klank.
En je weet ook dat je soms iets 'begrijpt' voordat je het kunt vatten. Wat is er eerder? Taal of betekenis?
Ik herinner me een oude discussie in deze ruimten van de universiteit met een medestudent, een knappe taalkundige. We hadden het over taal en betekenis en zijn stelling was: er is geen betekenis zonder taal, maar ik had de intuïtie dat het denken ouder is dan de taal, dat bewustzijn ouder is dan taal. Ik kon dat niet uitleggen, maar later vond ik een bevestiging bij grotere denkers.

Je kunt denken aan muziek: we begrijpen de Moments musicaux van Schubert bijvoorbeeld zonder woorden. Wat is de betekenis van muziek? Zou zij zo vol zijn van betekenis dat wij die niet kunnen vatten? Twee weken geleden hebben we hier gehoord dat 'de lente' van Vivaldi de emotie van geluk geeft, onafhankelijk van het feit of we het mooi vinden. Straks zult u Martin Tissing horen en wellicht schilderijen van hem zien. Ze zijn voor mij raadselachtig mooi, maar wat betekenen ze?
Ik voel dat het gaat over de kosmos waar we deel van uit maken en dat de kosmische eenheid er een is van schoonheid, en misschien zelfs wel van waarheid en goedheid, maar misschien hoop ik dat alleen maar. In ieder geval roepen de schilderijen van Tissing dat in mij op.
Ik geef nu een voorbeeld uit een recente roman die, naar ik veronderstel, velen van u hebben gelezen.
In 'Zaterdag' van Ian McEwan wordt het gezin van een hersenchirurg geterrorriseerd door een hufter die toevallig lijdt aan de ziekte van Huntington, een ziekte waarbij de hersenen langzaam afsterven en volgens McEwan lijden de patiënten aan plotselinge stemmingswisselingen. De chirurg heeft per ongeluk zijn auto geraakt en nu komt hij met zijn vriend verhaal halen, dat wil zeggen hij zet de vrouw des huizes een mes op de keel en dwingt de dochter, van wie de ouders niet weten dat zij zwanger is, zich uit te kleden. Hij zal haar verkrachten en laten gebruiken door zijn maat, onder ogen van de ouders. Het meisje heeft net een dichtbundel gepubliceerd. Het oog van de patiënt valt op de bundel en hij vraagt haar pesterig een gedichtje voor te dragen. Op stil advies van haar grootvader die ook in de kamer is, draagt ze naakt met opbollend buikje, een bekend Engels gedicht voor, niet van haarzelf. Ze kent het uit haar hoofd. Het klinkt zo:

Dover Beach


The sea is calm tonight.
The tide is full, the moon lies fair
Upon the straits; on the French coast the light
Gleams and is gone; the cliffs of England stand,
Glimmering and vast, out in the tranquil bay.
Come to the window, sweet is the night-air!
Only, from the long line of spray
Where the sea meets the moon-blanched land,
Listen! you hear the grating roar
Of pebbles which the waves draw back, and fling,
At their return, up the high strand,
Begin, and cease, and then again begin,
With tremulous cadence slow, and bring
The eternal note of sadness in.


Sophocles long ago
Heard it on the Aegean, and it brought
Into his mind the turbid ebb and flow
Of human misery; we
Find also in the sound a thought,
Hearing it by this distant northern sea.


The Sea of Faith
Was once, too, at the full, and round earth's shore
Lay like the folds of a bright girdle furled.
But now I only hear
Its melancholy, long, withdrawing roar,
Retreating, to the breath
Of the night-wind, down the vast edges drear
And naked shingles of the world.


Ah, love, let us be true
To one another! for the world, which seems
To lie before us like a land of dreams,
So various, so beautiful, so new,
Hath really neither joy, nor love, nor light,
Nor certitude, nor peace, nor help for pain;
And we are here as on a darkling plain
Swept with confused alarms of struggle and flight,
Where ignorant armies clash by night.


(Matthew Arnold, 1822-1888) (1867)


De stemming van de patiënt slaat om en de situatie keert zich voor het gezin ten goede. Even lijkt het of McEwan ons wil zeggen: poëzie maakt gezond, poëzie redt, maar waarschijnlijk is het zo dat de patiënt zich een jeugdliefde herinnert. Hij komt uit Dover. Maar dan toch wel door het gedicht. Het spreekt hem aan op een diep niveau, onder zijn rationaliteit.


Hoe communiceert poëzie?
Er is klank en ritme, maar die evoceren betekenis.
In het gedicht van Arnold (van rond 1880) is de beweging van het water, heen en weer, het geratel van de kiezels tekenend voor een gevoel van droefheid; eerder dan de uitspraak over de verschrikking van het leven, de zinloosheid en droevenis, heeft de lezer, luisteraar 'weet' van deze droevenis. Dat zit in het beeld, het geluid, de beweging van de taal.


Helen Keller (1880-1952) werd op tweejarige leeftijd getroffen door hersenvliesontsteking. Dagenlang zweefde zij tussen leven en dood. Toen ze weer gezond was, moesten haar ouders constateren dat ze doof en blind was geworden. Door haar grote intelligentie en lichamelijke kracht terroriseerde zij het gezin. Zij kon zich niet uiten op een niveau dat lag boven primitieve driften en wensen. Juist door haar bijzondere aanleg voor taal, die pas bleek toen zij uit haar geestelijke gevangenis was bevrijd, voelde zij zich opgesloten in een kooi van stilte en duisternis.
Later schreef zij in haar autobiografie over deze tijd: 'Sometimes I stood between two persons who were conversing and touched their lips. I could not understand, and was vexed. I moved my lips and gesticulated frantically without result. This made me so angry at times that I kicked and screamed until I was exhausted.'
Haar geluk was de komst van Ann Sullivan, een jonge onderwijzeres, die met eindeloos geduld het driftige kind leerde dat er voor haar toch een communicatiemiddel was, via haar handen, en daarmee een weg openbrak naar haar bewustzijn. Veel later schreef Helen Keller boeken, promoveerde en reisde de hele wereld af om te pleiten voor onderwijs aan doof-blinde kinderen.
Ann Sullivan schreef: 'Is is wonderful how words generate ideas! Every next word Helen learns seems to carry with it necessity for many more. Her mind grows through its ceaseless activity. New words germinate and bring forth new ideas; and they are the stuff of whicht heaven and earth are made.'


'Ik voelde aan de jurk van mijn moeder dat ze uitging', schreef de doofstom-blinde Helen Keller, jaren nadat ze door Ann Sullivan bevrijd was uit het donkere hol van de taalloosheid.
Er was dus bij de jonge Helen al symboolbewustzijn: dit (stof van de jurk) betekent dat (uitgaan).
Hoe Ann Sullivan haar bevrijdde: zij hield de hand van het kind onder de stromende pomp, steeds weer, terwijl ze de w van 'water' in haar hand schreef, tot het kind begreep, zonder woorden: dit (de vorm van de kriebel in haar hand) betekent dat (water).
Toen dat besef eenmaal was doorgebroken, leerde ze op één dag twintig woorden en in de volgende weken nog veel meer. Daarna kon ze communiceren met haar juf en uiteindelijk ook haar gevoelens en gedachten uiten naar anderen. Ze promoveerde zelfs en schreef een autobiografie.


Er is dus eerst betekenis en dan taal. Onlangs verscheen Splash van de neurowetenschapper en dichter Jan Lauwereyns, waarin ik een bevestiging vond van bovenstaande overweging.
In de literatuurwetenschap is een discussie aan de gang, die ik hier en nu vereenvoudig tot twee representanten: De Rooder en Lauwereyns. De Rooder is literatuurwetschapper en hij beweert in een essay 'Het schandaal van de poëzie' dat poëzie neigt naar betekenisloosheid en ook voortkomt uit betekenisloosheid. In navolging van Frits Staal die Vedische rituelen onderzocht, zegt hij dat er eerst het ritueel is, dan poëzie en dan pas gewone taal.
Lauwereyns is, zoals ik zei, neurowetenschapper en dichter. Hij falsifieert De Rooder in zijn boek 'Splash' en legt uit dat er eerst betekenis is; het symbool, dan taal en dan pas poëzie, een verhevigde vorm van taal. Poëzie neigt naar betekenisvolheid!

Helen Keller begreep zonder woorden dat de jurk symbool was van uitgaan.
De wortels van symbolische communicatie zijn terug te voeren naar het moment dat een dier 'iets' begon te denken. Er is een werkgeheugen: 'pas op' denkt de rat die bessen wil eten, zonder woorden, maar die eerder onder de struik een cobra heeft gezien. De neurowetenschap - u begrijpt dat ik hier leen van Lauwereyns, maar het is in overeenstemming met andere wetenschappers die u in deze weken heeft gehoord - laat zien hoe dit mogelijk is. Er vindt een verschuiving plaats van iets (het beeld van de slang) naar een ander iets (de mentale representatie). In die gedacht zit de oervorm van de symbolische verwijzing.
Uit neurologische proeven blijkt dat er hersenactiviteit bestaat die getuigt van een op de toekomst gerichte voorkeur. Het primaire recept van een emotie staat in een continue wisselwerking met abstractere, vermoedelijk 'bewuste' representaties van gevoelens. Ook bij dieren!
Apen kunnen vergelijken, terugblikken en vooruitkijken.
Er is het vermogen om abstracte representaties te maken van dingen die er niet zijn, die er niet meer zijn, middels symbolische verwijzingen. Ook zonder taal!
Apen 'begrijpen' in experimenten dat een rood lichtje gevaar , een groen lichtje beloning is. Sommige alarmkreten betekenen 'de boom in - er komt een tijger', andere 'de boom uit -er komt een slang-.

Een andere vondst is deze: dopamine maakt de mens blij wanneer hij regelmaat ontdekt in wat chaos leek. Nieuwe kennis is gekoppeld aan positief emotioneel gevoel. De zoektocht naar die begeestering maakt de dynamiek van poëzie uit.
Dit onderschrijft de dichter Rutger Kopland, de psychiater Rudi van den Hoofdakker. Hij schrijft gedichten om op zoek te gaan naar waar hij het over wil hebben.
Poëzie kan worden opgevat als verzet tegen de ondraaglijke gedachte dat de mens het resultaat is van toeval. We verlangen naar zin.
De dichter van het verlangen, Kopland, spreekt dit steeds uit in nieuwe gedichten. We willen opgenomen zijn in een groter geheel, ook al begrijpen we dat niet. We willen vol-ledig zijn.
En Kopland weet ook: om te beginnen met schrijven moet men al aan het schrijven zijn. Daarna moet je selecteren en fijnslijpen, want het is de stijl die van een schrijver een interessante schrijver maakt. Je moet streven naar perfectie, maar je moet niet wachten op inspiratie. Bij poëzie-workshops zeg ik tegen de cursisten: de kunst van het schrijven is je pen over het papier bewegen. Daarna zoek je uit wat het bewaren waard is.

Kopland zit aan het water en schrijft:

Stroomdal
III
Ik kijk en het is alsof ik mijn lichaam verlaat
als je ziet dat alles is zoals het is
meer niet - je lichaam wordt een verlaten plek
het landschap met de rivier doortrekt me
en laat me achter, zonder een gevoel, zonder
een gedachte - het laat me weten
hoe overbodig ik ben
ik zit hier, zie dit en vergeet dit, hetzelfde moment
ik ben alleen en niemand weet waar ik ben
en wat ik zie, ook ikzelf niet

(en V)

Dit zien is weten hoe het is zonder mij

het heeft niets van het herfstige heimwee
naar vroeger met dromerig water dat spiegelt
en mompelt in het riet tegen de oever

niets van de winterse melancholie
de ets met de ontbladerde elzen en wilgen
de witte weiden bevroren in mist

niets van het voorjaarsverlangen
met baltsende vogels, dansende veulens
schreeuwende lammeren, bloeiend gras

niets van de verzadigde zomerse rust
de geur van hooi of van aarde na regen
het romantisch schilderij met rustend vee

dit weten heeft alles te maken met
het vanzelfsprekende van wat daar ligt

Volgens de Splash-theorie, die opgebouwd is uit gedachten van Spinoza, Blanchot (psycho-analytische lit.wet.) en Schulz (neurowetensch.)
begint schrijven met het dodelijk verlangen naar stilte (het verlangen naar het onbereikbare stillen). Volgens Spinoza vereist het oplossen van een negatief affect een groter positief affect en volgens Schulz en andere neurowetenschappers is nieuwe kennis gekoppeld aan een positief affect.
We streven naar volledige betekenis. Kunst ontstaat uit verlangen naar volheid. Het paradijs is een paradijs van betekenis.


Gerrit Kouwenaar

het meesterwerk: lichtrose maan, vol
voor het eerst sinds jaren hangt de maan
weer als een vrucht in de lucht
waar was men al die tijd
en wat deed men elders en beter
deze nacht de kunst ontaarden
en liggen op grond is voldoende
dus als een blinde met één dove hand
aan het hongerig uitgevierd zintuig
verslindt men de krekels de nachtwind de wereld, dit
is niet te verzinnen, geen zin, alles
zit fit in zijn schil onder de lichtrose maan, vol
ledig volmaakte oneetbare perzik

Poëzie heeft betekenis en zoekt naar totale betekenis, misschien meer dan we aankunnen. Als je het laatste wil opvatten als een mystieke vol-ledigheid, heb ik daar begrip voor, maar lezend in een gedicht wil ik begrijpen van waaruit het vertrekt. Ik kan voorlopig niet leven zonder betekenis, zonder duiding. Aan het eind wil ik misschien die vol-ledigheid deelachtig worden, maar dan vertrek ik naar Elizeese velden. Nu nog niet. Ik moet er vaak mijn best voor doen; dichters verstoppen de betekenis graag, niet omdat ze de lezer willen pesten, maar omdat de betekenis kwetsbaar is of omdat zij, als ze van groot belang is, alleen in vermomming getoond kan worden. De dichters van nu laten graag de komma's weg. Ze kiezen bewust voor meer mogelijkheden. Syntactische tweesprongen moeten de lezer duidelijk maken dat de beschreven werkelijkheid evenmin eenduidig is. De ellips is een veel voorkomende stijlfiguur. Semantische verdoezelingen of zelfs gaten compliceren de zoektocht.


Het laatste gedicht in de laatste bundel van C.O.Jellema, die vlak voor zijn dood uitkwam, Stemtest, heet 'Epiloog'. Het is, bewust of onbewust, een treffende afsluiting geworden van het oeuvre van een dichter dat in het teken stond van de spanning tussen lichaam en geest. Jellema was een denkende dichter, die echter fel leefde met alle zintuigen open naar de verrukkingen van het leven in liefde, tuinen, voedsel, kunst. De schoonheid te vinden in woorden, klanken, beelden was voor hem een dagelijkse vreugde. Hij wist dat hij niet lang meer zou leven en hij genoot met alle zintuigen van zijn laatste weken, samen met zijn vrienden in dat bijzondere voorjaar op het Groningse platteland.
In 'Epiloog' staat: 'Blijf bij jezelf, dan ben je in de dingen, / en in de dingen laat jezelf daar vrij, / zij lossen op in jouw herinneringen, / in hun geweest zijn weet je: jij.'
De dichter was zich bewust van het feit dat we het meest gelukkig zijn, als we op kunnen gaan in de dingen, onszelf vergeten, op de momenten dat ons lichaam vanzelfsprekend samenvalt met onze geest.
C.O.Jellema begon met een studie theologie en rondde zijn academische opleiding af als germanist; werkte als zodanig aan de RU te Groningen. Deze combinatie van studie en belangstelling voor literatuur en mystiek maakte hem bij uitstek geschikt voor het vertalen van de Duitse mysticus Eckhart. We vinden de visie van Eckhart terug in de gedichten, niet slaafs de Meister volgend, maar persoonlijk, verwerkt in het denken en voelen van een hedendaags mens. 'Je bent alleen, verdiept in je geschriften / over de ziel die loslaat en ontstijgt / aan bindingen, verblinding, levensdriften, / aan alles waar jijzelf toe neigt:'
Het waren niet alleen woorden. Jellema had de wijsheid van de grote voorgangers, ook dichters als Rilke, geïnternaliseerd, dat wil zeggen dat hij in staat was te leven en sterven naar de lessen die in de belangrijkste mythen liggen verscholen: Ken uzelve; Doe wat je moet doen; Leg je neer bij je beperkingen; en de moeilijkste: Laat los, tenslotte je leven.

Epiloog
Blijf bij jezelf, dan ben je in de dingen,
en in de dingen laat jezelf daar vrij,
zij lossen op in jouw herinneringen,
in hun geweest zijn weet je: jij.
Herfstblad op paden, dauw op spinnewebben:
melancholie die zich tot niets verplicht.
Maar ook dat nimmer tussen zijn en hebben
duurzaam gevonden evenwicht.
De vogelvluchten naar een warmer zuiden,
je lijkt ze na, je denkt met hen mee,
maar ook die aandrang weet je zelf te duiden
als eigen, onbestemd heimwee.
Je bent alleen, verdiept in je geschriften
over de ziel die loslaat en ontstijgt
aan bindingen, verblinding, levensdriften,
aan alles waar jijzelf toe neigt:
niets kon je deren als je zou geloven
dat wie je was in het Ene bleef bewaard
dat van de zijnden hier, maar hun te boven,
het wezen in Zijn grond vergaart.
Blijf bij jezelf, dan heb je niets verloren,
geen winst geboekt, dan kom je niets te kort
aan dingen die, je heugend, jou behoren:
de dauw, het herfstblad dat verdort.
Toch, als op voorjaar na een winter, hopen
op een ontwaken in het ware licht?-
begoocheling die je niet kunt ontlopen,
je vangt haar op in het gedicht,
want uit ideeën en gevoelswanorde,
herinnerd jij waar je je blind op staart,
sticht dat het blijvende steeds in een worden
en vormt de zin die niets verklaart.

'Toch, als op voorjaar na een winter, hopen / op een ontwaken in het ware licht?- / begoocheling die je niet kunt ontlopen, / je vangt haar op in het gedicht. // want uit ideeën en gevoelswanorde, // herinnerd jij waar je je blind op staart, / sticht dat het blijvende steeds in een worden / en vormt de zin die niets verklaart.' Het is geen gemakkelijke volzin, deze laatste. Hij moet rustig een aantal malen worden overgelezen, liefst hardop. Het onderwerp bij 'sticht' is het gedicht ( met een functioneel rijm). De hoop op een ontwaken in het ware licht wordt een niet te ontlopen begoocheling genoemd, die je opvangt in een gedicht. Het gedicht sticht het blijvende in het voorbijgaan van het leven 'en vormt de zin die niets verklaart.'
Wat een prachtig einde van een belangrijk oeuvre!
====

Geen opmerkingen:

Een reactie posten